Movatterモバイル変換


[0]ホーム

URL:


Naar inhoud springen
WikiWoordenboek
Zoeken

zich

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

  • zich
 enkelvoudmeervoud
verplichtkeuzeverplichtkeuze
1e persoonmij
me
mijzelf
mezelf
onsonszelf
2e persoon
(informeel)
jejezelfjejezelf
2e persoon
(formeel)
zichzichzelfzichzichzelf
2e persoon
(regionaal)
uuzelfuuzelf
3e persoon
zichzichzelfzichzichzelf

zich

  1. derde persoon enkelvoud en meervoud
    • Hij wastzich onder de douche. 
     Zelfs zij warenzich rot geschrokken van de klap, en beseften dat het nu menens was.[2]
  2. tweede persoon(formeel) uzelf
    • U kuntzich daar wassen en omkleden. 
  3. ~ iets geeft een onbedoeld resultaat aan bij vele (ook onovergankelijke) werkwoorden
    • Hij lachtezich een bult. 
    • Hij vielzich een ongeluk. 
  • Deze vorm wordt gebruikt als de reflexiviteit verplicht is, dat wil zeggen dat het werkwoord alleen als wederkerend gebruikt kan worden. Ook optioneel wederkerende werkwoorden kunnen het gebruiken maar voor deze iszichzelf gebruikelijker.
  
  • Zich (te) sappel maken
zich (te) druk over iets maken
  • Zich aan een ander spiegelen
zich vergelijken met een ander
  • Zich de kaas niet van het brood laten eten
Voor het eigen belang opkomen
  • Zich de tandjes werken
  • Zich een aap lachen
heel erg lachen
  • Zich een hoedje schrikken
zich enorm schrikken
  • Zich er met Jantje van Leiden afmaken
Onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden
  • Zich gedeisd houden.
  • Zich geradbraakt voelen
erg moe zijn en diverse pijnen hebben
  • Zich het schompes werken
  • Zich het vuur uit de sloffen lopen
heel erg zijn best doen
  • Zich in alle bochten wringen
alle mogelijkheden proberen
  • Zich in de kaart laten kijken
Geheim prijsgeven
  • Zich in het hol van de leeuw wagen
ergens heen gaan waar je moeilijkheden kunt verwachten
  • Zich katoen houden
Zich rustig houden
zich zich heftig verzetten en er alles aan doen om het niet te laten doorgaan
  • Zich op de vlakte houden
niet uitkomen voor de eigen mening
  • Zich op glad ijs wagen/begeven
ergens over gaan praten waar die weinig van af weet
  • Zich schrap zetten
klaarmaken om de klap op te vangen
  • Zich tussen hangen en wurgen bevinden
zich in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden
  • Zich uit de markt prijzen
door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen
  • Zich uit de naad werken
hard werken
  • Zich uit de voeten maken
er van door gaan, gauw weggaan
  • Zich van de domme houden
doen alsof je er niets van weet
  • zich het vuur uit de sloffen lopen
heel hard werken
  • zich iets ten doel stellen
  • zich te goed doen aan
met smaak iets eten
  • Bang zijnzich aan koud water te branden
erg voorzichtig zijn
  • De mutszich verkeerd staan
een slecht humeur hebben
  • De schepen achterzich verbranden
een beslissing nemen en niet meer terug kunnen
  • Die het dichtst bij het vuur zit, warmtzich het best.
als je ergens vlak bij bent heb je daar vaak meer voordeel van dan wanneer dat niet het geval is
  • Een ezel stootzich in het algemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
wanneer iemand een fout heeft gemaakt past diegene er meestal voor op diezelfde fout nog eens te maken
  • Het oog ziet altijd vanzich af.
de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel
  • Iemand tegenzich in het harnas jagen
iemand door de eigen toedoen boos maken
  • Iets voorzich houden.
  • Wiezich aan een ander spiegelt, spiegeltzich zacht.
wie de problemen van een ander ziet weet hoe die moet handelen en voorkomt eigen schade zonder dat het hem zelf wat kost
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Etruskisch

zich

  1. schrijven
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=zich&oldid=4589587"
Categorieën:
Verborgen categorieën:

[8]ページ先頭

©2009-2025 Movatter.jp