In de betekenis van ‘eetbaar, oliehoudend zaad met harde dop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285.[1]
erfwoord: Middelnederlandsnōte, ontwikkeld uit Oergermaans *hnut- ‘noot’, ontleend aan een onbekende West-Europese substraattaal; vgl. Ierscnó ‘noot’ en Latijnnux ‘walnoot’.[2] Evenzo NederduitsNööt,Noot, DuitsNuss en Friesnút.
Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘muzieknoot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287[1]
Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aantekening’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240[1]
(kookkunst)(voeding) iedere grote, oliehoudende vrucht (of het zaad ervan) met een pit in een al dan niet harde schaal en die in voedsel wordt gebruikt
▸Zo zat er in elke doos ontbijt, lunch en avondeten, maar ook al mijn snacks, repen ennoten voor onderweg en papieren landkaarten voor de volgende etappe, nieuw wc-papier en om de 700 kilometer een paar nieuwe schoenen.[3]