Wilg (Salix) is eengeslacht vantweehuizigebomen enstruiken uit dewilgenfamilie (Salicaceae). Wilgen zijnbladverliezende bomen met verspreide bladstand. Deknop heeft één knopschub. Debloeiwijze van de wilg heeft de vorm van eenkatje en groeit uit de zijknoppen van een eenjarige twijg. De wilgenkatjes zitten of staan, dit in tegenstelling tot de hangende katjes bij populieren.
De pluizigezaden worden door de wind verspreid, maar zijn slechts korte tijdkiemkrachtig. De meeste soorten zijn te vermenigvuldigen door middel vanstekken.
Wilgen zijnpioniersoorten met een grote lichtbehoefte. Wilgen komen inNederland enBelgië veel voor langs sloten en plassen. Wilgen houden namelijk over het algemeen van een vochtige bodem en groeien zeer snel.
Wilgen zijnpioniersplanten, die bijvoorbeeld langs rivierenontkiemen inooibossen op de grens van land en water. Doordat de wortels de grond luchtig maken en door dehumusvorming van blad en takafval, wordt de grond geschikt voor soorten die volgen, zoals dees of deeik. Sommige wilgensoorten (zoalsSalix jejuna) fungeren als pioniersplant in kale, rotsachtige gebieden.
Dewatermerkziekte en torsiekrachten van de wind zorgen ervoor dat een wilg meestal niet ouder wordt dan veertig tot vijftig jaar.
Wilgen zijn voorinsecten een belangrijke leverancier vanstuifmeel. Met name diversesolitaire bijen zijn afhankelijk van bloeiende wilgen.
Gele treurwilg, ook wel treurwilg genoemd, (Salix sepulcralis 'Chrysocoma', synoniemen:Salix alba 'Vitellina Pendula',Salix alba 'Tristis',Salix sepulcralis 'Tristis',Salix chrysocoma)
De meeste wilgensoorten maken een stam.Salix alba wordt schietwilg genoemd en kan tot 25 m hoog worden. Schietwilgen kunnen worden geknot. In een vlak en open landschap is dit soms noodzakelijk om te voorkomen dat de bomen door een najaarsstorm worden geveld.
De wilg kan op ongeveer 2 m hoogte afgezaagd worden en heet danknotwilg. Aan de stam groeien vervolgenswaterloten, diewilgentenen worden genoemd. Ze worden tegenwoordig vooral gebruikt om manden en tuinschermen te maken. Vroeger werden wanden van hutten gemaakt van vlechtwerk van wilgentenen, afgedicht met klei, en funderingen van dijken werden gelegd op matten van gevlochten wilgentenen. Dezezinkstukken blijven op hun plaats door ze af te zinken metbasaltstenen. Ze beschermen de bodem tegenerosie.
Knotwilgen bepalen in belangrijke mate het typisch Hollandse en Vlaamse landschap. Het is belangrijk dat eenmaal geknotte wilgen regelmatig opnieuw geknot worden, omdat de anders te dik wordende loten na een aantal jaren de boom uit elkaar scheuren. Nu de vraag naar wilgentenen afneemt, wordt dit werk vaak door vrijwilligers gedaan. Knotwilgen bieden door hun dichte kruin en hun vaak holle stam veel nest- en schuilgelegenheid voorvogels,marters,vleermuizen eninsecten. Zij verrijken daarom vaak de fauna van een gebied.
Sommige wilgen zijn goed tot 'knotstruiken' te kweken. Zo is het ras Salix alba 'Chermesina' met oker/oranjekleurige takken in de winter niet alleen fraai als knotwilg, maar in kleinere tuinen goed te kweken als 'knotstruik' door deze elk of om het voorjaar tot bijna bij de grond af te snoeien. Fraaie wintercombinaties zijn dan ook mogelijk met bijvoorbeeldwitte kornoelje.
Soorten als de grauwe wilg en de amandelwilg vormen in de regel meer dan 3 m hogestruiken. Degeoorde wilg wordt meestal niet hoger dan 3 m en komt langs waterkanten voor.
Dekruipwilg (Salix repens) blijft laag en was vroeger nuttig als vastlegger van stuifzand en komt voor in de duinen, op zandgrond en in moerassen. De kruipwilg komt algemeen voor in Nederland. De plant houdt van een niet te droge bodem; vanuit een vochtige kiemplaats kan zij zich sterk uitbreiden, ook naar drogere terreinen. Het zachte zaadpluis van de kruipwilg wordt door zangvogels gebruikt om hun nest mee te vullen. Kruipwilgstruwelen van de waddeneilanden zijn vermaard om hun rijke paddenstoelenflora, met veel bijzondere soorten.
De namenkrulwilg en kronkelwilg worden vaak door elkaar gebruikt, waardoor het van belang is de bijbehorende botanische naam te vermelden. De botanische namen zijn ontleend aan de Naamlijst van houtige gewassen[1] die voor de boomkwekerijgewassen in Nederland als leidend wordt beschouwd.
Salix babylonica var.pekinensis (synoniem:Salix matsudana) - ook bekend als Chinese wilg - werd genoemd naar de Japanse botanicus Sadahisa Matsudo en is een boom die tot 10 m hoog wordt. Deze variëteit staat erom bekend zich zeer gemakkelijk te laten stekken. Het volstaat een tak van 1–3 cm in diameter tussen november en april - wanneer het blad van de boom is - in voldoende water te steken om wortelgroei te verkrijgen. Ook later heeft de boom, die zeer groot en breed uitgroeit, veel water nodig. De takken zijn populair voor het versieren van bloemstukken.
Salix sepulcralis 'Erythroflexuosa' (synoniem:Salix erythroflexuosa) heeft gekrulde, oranjegele takken en wordt tot 4 m hoog.
Salix babylonica 'Tortuosa' (synoniem:Salix matsudana 'Tortuosa'). De boom wordt tot 12 m hoog. De takken en twijgen zijn bochtig gedraaid. Het groene blad is gekruld. De takken zijn populair voor het versieren van bloemstukken.
Er zijn verschillende treurwilgen. De botanische namen zijn ontleend uit de Naamlijst van houtige gewassen die voor de boomkwekerijgewassen in Nederland als leidend wordt beschouwd.
Degele treurwilg, ook wel treurwilg genoemd, (Salix sepulcralis 'Chrysocoma',synoniemen:Salix alba 'Vitellina Pendula',Salix alba 'Tristis',Salix sepulcralis 'Tristis',Salix chrysocoma) is een boom die tot 22 m hoog kan worden. De kroon is breed en koepelvormig. De gebogen takken dragen slanke, lange, gele twijgen die recht omlaag hangen.
Detreurwilg (Salix babylonica,synoniem:Salix pendula) bereikt meestal een hoogte van 10 tot 15 meter. De glanzend bruine takken zijn hangend.
De dunne opschietende takken van wilgen, de zogehetenwilgentenen zijn zeer flexibel. Deze worden onder meer gebruikt voor het vlechten van manden en voor schuttingen en wilgenmatten. Het jaarlijks knotten van de wilgen levert veel wilgentenen op. Wilgen worden met dit doel ook gekweekt opgriendlanden.
De schors van enkele soorten, zoals amandelwilg en schietwilg, bevattensalicine, dat lang geleden gebruikt werd als pijnstiller. Er werd daarvoor op de wilgenbast gekauwd, of er werd een drank van getrokken.Salicylzuur werd vroeger uit wilgenbast bereid maar kan tegenwoordig synthetisch worden verkregen door middel van deKolbe-Schmitt-reactie. Zo ontstaat de pijnstiller die ook wel bekend is alsaspirine.
Salicine wordt ook gebruikt als looistof, voor hetlooien vanleer. Wilgenhout wordt net als het hout vanpopulieren gebruikt voor het maken vanklompen en papier. Om een windmolen af te remmen wordt een'vang' bestaande uit blokken wilgenhout gebruikt. Voor de teelt van wilg alsbiobrandstof is sinds kortzaad van enkele snelgroeienderassen beschikbaar.
De houtskool van de wilg wordt gebruikt in buskruit; het heeft een veel hogere verbrandingssnelheid dan bijvoorbeeld barbecue-houtskool.
De belangrijkste ziekte is dewatermerkziekte (Brenneria salicis) die de vaten verstopt, waardoor delen van de boom of gehele bomen afsterven. Op de grens van levend en dood hout ontstaan bossige vormen vanwaterlot. Dewilgenhoutrups leeft in en van wilgenhout. Door het vreten van een uitgebreid gangenstelsel worden de takken en stam van de wilg ernstig verzwakt. Bij de teelt van tenen kunnen insecten heel wat schade aanrichten.
Volgens hetbijgeloof zou de wilg een sterkemagische lading hebben. Bij deGermanen was de boom een symbool van de dood.Heksen zouden in de kruinen van de wilgen rusten. Vroeger maakte men daarom fluitjes uit wilgenhout om heksen enduivels te verjagen.
Een gebruik bijvoodoo-praktijken is een knoop leggen in een wilgentak. Daarmee zou men van op afstand iemand anders in het nauw kunnen drijven.