Hetvedisch Sanskriet is eentaal die werd gesproken van het 2e tot het 1e millennium v.Chr., onder andere tijdens devedische tijd. DeVeda's – de oudsteshruti-teksten die tussen het midden van het 2e en het 1e millennium v.Chr. ontstonden – zijn in deze taal opgesteld. Het vedisch Sanskriet is de directe voorloper van het klassiekeSanskriet en waarschijnlijk een rechtstreeksedochtertaal van hetProto-Indo-Iranisch. Deshrauta-traditie heeft ervoor gezorgd dat het vedisch Sanskriet ook in gesproken vorm bewaard is gebleven. Het vedisch Sanskriet is nauw verwant aan hetAvestisch.
Het vedisch Sanskriet is doorMichael Witzel diachronisch in vijf fasen onderverdeeld:[2]:121-127
- De taal van deRigveda. Deze vedische teksten bevatten Indo-Iraanse taalelementen die elders niet aanwezig zijn en waren rond de 12e eeuw v.Chr. waarschijnlijk grotendeels voltooid.
- Demantra-taal, waarin onder andere deAtharvaveda, deKhilani, deSamaveda en deYajoerveda zijn geschreven. In deze teksten is onder andere het woordviśva (alle) veranderd insarva. Ook wordtkuru- de nieuwetegenwoordige tijd van het werkwoordkar- (maken, doen). De periode van deze taal loopt tot de 12e eeuw v.Chr. en komt overeen met hetIJzeren Tijdperk in het noordwesten van India en met het tijdperk van hetKuru-koninkrijk.
- De taal van deSamhita-proza (11e - 8e eeuw v.Chr.). Ook het laatste deel van deYajoerveda is in deze periode geschreven.
- De taal van deBrahmana's (9e - 6e eeuw v.Chr.).
- Desoetra-taal, waarvan de periode ongeveer tot de 5e eeuw v.Chr. loopt. Deze periode omvat het grootste deel van deshrauta- engrihyasoetra's en een deel van deUpanishads.
Dit werd gevolgd door hetepisch Sanskriet. In het 1e millennium v.Chr. ontstonden lokale dialecten, deprakrits. Rond de 4e eeuw v.Chr. legdePāṇini de grammatica van het Sanskriet vast.
Witzel heeft ook de nodige teksten te weten lokaliseren. Hij heeft een indeling gemaakt in westelijk Noord-India (Punjab,Haryana), centraal Noord-India (Uttar Pradesh), oostelijk Noord-India (noordelijkBihar) en zuidelijk Noord-India (tussen deYamuna/Ganges en hetVindhyagebergte.[1]:57-59
- Het vedisch Sanskriet had bepaalde kenmerken van eentoontaal; zo kende het eentoonaccent en hadden verschillende intonaties een betekenisonderscheidende functie, net als in bijvoorbeeld de hedendaagseChinese talen. In de tijd van Pāṇini bestond dit systeem nog. In de tijd van de Rig-Veda kwamen onafhankelijkesvarita 's enudātta 's voor.
- Het vedisch Sanskriet had eenstemloze bilabiale fricatief [ɸ]? met de naamupadhmānīya en eenvelarefricatief [x]? met de naamjihvamuliya.
- Het vedisch Sanskriet had eenretroflexe laterale approximant /ɭ/?) (ळ) en degeaspireerde /ɭʰ/? (ळ्ह). In het klassiek Sanskriet werden deze klanken vervangen door de overeenkomendeplosieven /ɖ/? (ड) en /ɖʱ/? (ढ).
- De klankene (ए) eno (ओ) werden uitgesproken als dediftongen /ai/? en /au/?. In het klassiek Sansriet vondmonoftongering van deze klanken tot /eː/? en /oː/? plaats.
- De klankenai (ऐ) enau (औ) werden uitgesproken als dehiaten /aːi/? (आइ) en /aːu/? (आउ). In het klassiek Sanskriet vonddiftongering van deze klanken tot /ai/? (अइ) en /au/? (अउ) plaats.
- Vermoed wordt datdentale medeklinkers afhankelijk alsalveolaren (dantamūlīya) werden gearticuleerd. De /r/?, werd laterretroflex.
- Het vedisch Sanskriet kendetrimoraïschepluti-klinkers. Deze klinkers zijn gedurende de middenperiode van het vedisch Sanskriet verdwenen.
- Tijdens de mantra-periode verdwenen onder andere deconjunctief eninjunctief uit de Sanskriete grammatica. In de beschrijvende grammatica van Pāṇini wordt al geen melding meer gemaakt van de conjunctief in het Sanskriet.
- In de vroegste fasen van het vedisch Sanskriet konden de conjunctief en optatief ook in alle tijden vervoegd worden, iets wat in latere fasen van het Sanskriet niet meer het geval was.
- In de eerste fase van het vedisch Sanskriet werd nog een duidelijk onderscheid gemaakt tussenimperfectum,perfectum enaoristus. In latere fasen van het Sanskriet is dit onderscheid vervaagd, de aoristus is zelfs helemaal verdwenen (in hetOudgrieks is deze vorm bewaard gebleven).
- Het vedisch Sanskriet kende niet minder dan twaalfinfinitieven voor elk werkwoord. Het klassieke Sanskriet heeft hiervan slechts één vorm overgehouden.
- Bij de overgang van het vedisch naar het klassieke Sanskriet vond een proces plaats dat vergelijkbaar was mettmesis in het Oudgrieks; woorden die voorheenvrije morfemen waren die overal in de zin konden voorkomen werden vanaf toen alsprefixen aan de werkwoorden vastgehecht.
- Witzel, M. (1989):'Tracing the Vedic dialects' inCaillat, C. (red.)Dialectes dans les littératures indo-aryennes. Actes du colloque international, Collège de France, Institut de civilisation indienn, p. 97-265
- Witzel, M. (1999): 'Substrate Languages in Old Indo-Aryan (Ṛgvedic, Middle and Late Vedic)' inElectronic Journal of Vedic Studies, Volume 5, Issue 1, p. 1-67