Decanon is onderverdeeld in vierVeda's, deRigveda, deAtharvaveda, deYajoerveda en deSamaveda en zijn verder onder te verdelen inSamhita's,Brahmana's,Aranyaka's enUpanishads. Het heeft echter eeuwenlang geduurd voordat deze canon werd vastgelegd. De composities kennen vele auteurs en redacteuren, behorende tot verschillendescholen (charana's) uit ver uiteenliggende gebieden, wat het tot een zeer complex geheel maakt.
DeVeda's worden beschouwd alsshruti – wat wordt gehoord – wat wil zeggen dat deze composities niet afkomstig zouden zijn van mensen, maar aan zieners ofrsi zijngeopenbaard. Dit in tegenstelling tot desmriti – wat wordt herinnerd – die wel een menselijke auteur hebben. Hindoes kennen daarom aan deVeda's een canonieke waarde toe, ze bevatten eeuwige, universele kennis en zijn geschonken aan de mensheid.
De oudste van de vierVeda's is deRigveda, geschreven in de meest archaïsche vorm van het Sanskriet. Voor de oudste delen hiervan wordt veelal een grovechronologie genomen van 1200-1000 v.Chr. of 1500-1000 v.Chr., maar schattingen hierover lopen uiteen.
Een eerste kader wordt gegeven door het vedisch Sanskriet, eenIndo-Arische taal. Deze werd mogelijk voorafgegaan door degereconstrueerde talenProto-Indo-Iranisch enProto-Indo-Europees (PIE). De datering van PIE stelt ook een grens aan de datering van het vedisch Sanskriet. Er is echter een reeks aanontstaanstheorieën van het PIE, soms zelfs tot het 10e millennium v.Chr. teruggaand. Gezien de grote onzekerheid en het sterk speculatieve karakter van deze modellen, heeftStefan Zimmer om terughoudendheid gevraagd bij dateringen voor het 3e millennium v.Chr.[2]
De eerste schatting over de ouderdom van deRigveda werd gedaan doorMax Müller. Hij dacht Katyayana Vararuchi uit het twaalfde-eeuwseKathasaritsagara vanSomadeva te kunnen situeren in de tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. omdat dit een minister was in hetNandarijk. Daarna stelde hij deze minister gelijk aanKatyayana, de auteur van diversesoetra's. Als gedachte-experiment stelde hij daarna voor om de grens voor de soetra tussen 600 en 200 v.Chr. te nemen. Voor de eerder geschrevenbrahmana's dacht hij dat deze tussen 800 en 600 v.Chr. opgesteld zouden kunnen zijn. Zo koos hij tussen 1000 en 800 v.Chr. voor demantra's en tussen 1200 en 1000 v.Chr. voor dechanda's.[3] Het arbitraire karakter van de 200 jaar per periode was al door Müller zelf aangegeven en werd al snel herhaald door anderen alsTheodor Goldstücker,Jules Barthélemy-Saint-Hilaire,Horace Hayman Wilson,Georg Bühler,Hermann Jacobi enMoriz Winternitz. Müller zag de jaartallen dan ook vooral als bovengrens en zag ook 3000 v.Chr. nog als mogelijk toenArchibald Sayce in een oude Babylonische tekst het woordsindhu tegenkwam, wat overeen zou komen met de Indus.[4]
Alfred Ludwig kwam in 1885 op basis van in deRigveda genoemdezonsverduisteringen op een oudst mogelijke datum van 1300-1200 v.Chr.[5] De meest extreme schatting situeert het ontstaan van deRigveda in het zevende millennium v.Chr., zoalsBal Gangadhar Tilak in 1893 deed op basis van de stand van het sterrenbeeldOrion.[6] Dit zou deRigveda nog voor deIndusbeschaving situeren, waarmee deIndo-Arische migratie-theorie onhoudbaar zou worden. Dat zou betekenen dat deAriërs inheems waren en dezeout-of-India-theorie past goed binnen de ideeën van hethindoenationalisme. Rond het zevende millennium v.Chr. bevond het subcontinent zich nog in desteentijd, terwijl deRigveda blijkens de tekst uit dekopertijd stamt.
Ook Jacobi kwam op basis van astronomische interpretaties tot een vroegere periode voor deRigveda.[7]Precessie van deaardas maakt dat de stand van de sterren in de loop der eeuwen verandert, iets wat teruggerekend kan worden. Om daar conclusies aan te kunnen verbinden, moet duidelijk zijn welk hemellichaam genoemd wordt en moet de genoemde positie voldoende nauwkeurig zijn.George Thibaut,William Dwight Whitney enHermann Oldenberg kwamen al snel met weerleggingen.[8][9][10] Whitney stelde dat er niets was wat erop wees dat de Indo-Ariërs dehemelbol dusdanig systematisch bestudeerden dat astronomische observaties in deRigveda voldoende nauwkeurig waren om hier enige conclusies aan te verbinden. Dat zou tot gevolg hebben dat schattingen op basis van genoemde observaties meer dan een millennium uiteen konden lopen. Hierop volgde dan ook een discussie in hoeverre de Indo-Ariërs in staat waren om deze observaties voldoende nauwkeurig uit te voeren.[4]
In 1906 vondenHugo Winckler enTheodore Makridi hetarchief van Bogazköy uit het oudeHattusa. Een van de documenten betreft een verdrag tussenShattiwaza vanMitanni enSuppiluliuma I van deHettieten uit de veertiende eeuw v.Chr. waarin naast andere godenMi-it-ra,U-ru-w-na,In-da-ra enNa-sa-at-ti-ia worden aangeroepen. In deRigveda wordenMitra,Varuna,Indra enNasatya genoemd, ook samen gegroepeerd. Jacobi zag hierin aanwijzingen dat zijn chronologie mogelijk was, maar Oldenberg kon zich ook in deze uitleg niet vinden.[11][12] Een andere tekst uit dit archief ging overKikkuli, een paardentrainer uit dezelfde periode. Hierin werden Indo-Arische termen gebruikt. DeRigveda zou desondanks ouder kunnen zijn dan deze teksten, maar zou dan lange tijd vrijwel onveranderd moeten zijn. Dit is mogelijk, hetAkkadisch en hetChinees schrift zijn lange tijd relatief onveranderd gebleven als schrijftaal, maar is uitzonderlijk.[4]
Parallellen tussen deRigveda en de IraanseAvesta in taal en cultuur zijn opmerkelijk groot. AangezienZarathustra de auteur zou zijn van het oudste deel van deAvesta, zou zijn datering kunnen helpen bij die van deRigveda, maar ook de schattingen van wanneer hij heeft geleefd lopen wijd uiteen. Daarmee brengt de tekst de oplossing niet dichterbij, maar is het onderdeel van hetzelfde probleem. Ook de vermelding van destrijdwagen metspaakwielen in beide teksten brengt de oplossing niet dichterbij. Zo kunnen dateringen in het derde en begin van het tweede millennium niet uitgesloten worden.[4]
De problematiek met het dateren van deVeda's betekent ook dat bij het reconstrueren van degeschiedenis van Zuid-Azië de nodige terughoudendheid in acht moet worden genomen. De periode van deVedische tijd is dan ook geen vast gegeven.[13]
De vroegst overgeleverde teksten van deVeda's zijn afkomstig uit de elfde eeuw, maar eerdere versies werden waarschijnlijk vanaf 500 v.Chr. op schrift gesteld. Dat betekent dat zij een millennium lang alleen mondeling zijnovergedragen. Speciale leden van debrahmanen,pandits, hadden de taak de verzen uit het hoofd te leren. Devedische recitatie maakt gebruik vanmnemonische technieken als hetmetrum en destandaardformuleringen om het uit het hoofd leren te vergemakkelijken en door dit muzikale beginsel was het mogelijk een werk intact te houden. Doordat er meer nadruk lag op depraxis dan op het geloof, is er meer sprake vanorthopraxie danorthodoxie.
De orale traditie werd in stand gehouden omdat deVeda's niet voor iedereen toegankelijk waren en daarom pas na lange tijd op schrift werden gesteld. Stammen en brahmanen daarbinnen waren veelal niet bereid om hun kennis te delen met buitenstaanders. Die traditie had tot gevolg dat bij Vedische scholen die hun aanhang verloren, ook hun recensies (shakha's) verloren gingen. Dit gold ook toen teksten op schrift werden gesteld, aangezien nog lang gebruikgemaakt werd vanpalmbladmanuscripten, die vergankelijk van aard waren en afhankelijk waren vankopiisten. Zo verdwenen veelshakha's en veel van de diversiteit daarvan. Dit werd versterkt door de canonisering onder deKuru's waarbij de klassiekeshrauta-rituelen gevormd werden.[14]
Hoewel een deel van de composities op schrift is overgeleverd, zijn deVeda's in essentie dusorale literatuur. Hoewel deVeda's wel alsheilig boeken worden beschreven, is boek een verkeerde vertaling vanmandala, wat staat voor cirkel of cyclus.
De filosofie dat deVeda's gehoord zijn, is van later datum. Ten tijde van de compositie waren de namen van de auteurs welbekend. Dat zij gehoord zijn (shruti) werd pas later bedacht door de school vanPurva Mimamsa.[1]:xv
De opbouw van de familieboeken van deRigveda is zo dat het aantal hymnen toeneemt permandala, waarbij elkemandala begint met de invocatie van Agni, Indra en andere goden waarbij het aantal hymnen per god steeds afneemt en de hymnen zelf ook steeds korter worden. Verder neemt ook het aantallettergreepen steeds af volgens hetVedische metrum. Als de auteur, de godheid en hetmetrum bekend zijn, is zo duidelijk waar de hymne zich bevindt binnen deRigveda. Afwijkingen daarvan zijn latere toevoegingen.[14]
DeRigveda,Yajoerveda enSamaveda noemden zichzelf niet zo. Deze namen komen in geen enkeleSamhita voor en ook niet in de vroegeBrahmana's. Pas in een later deel van deAitareya-Brahmana en de jongere delen van deSatapatha-Brahmana worden deze namen genoemd.[15]
Alle vierVeda's bevatten een verzamelinghymnen (Samhita's), een gedeelte dat deexegese van rituelen beschrijft (deBrahmana's), een beschrijving van religieuze riten en voorschriften (desoetra's) en een serie filosofische verhandelingen (deUpanishads enAryanka's).[16]
In deVeda's vonden deritvij, de oude Indische priesters, de benodigde spreuken, hymnen, formules, en dergelijke voor religieuze plechtigheden. In totaal waren er vier priesters nodig bij een dienst: de roeper, de zanger, de celebrant en de opperpriester. Daarom zijn er ook vier Veda's, een voor elke priesterlijke functie.
De vierVeda's zijn:
deRigveda, de Veda van de verzen (rig) bestaat uit 1028 hymnen, elk opgebouwd uit verzen die veelinvocaties bevatten die vragen om aardse zaken als een lang leven, rijkdom, zonen, vee en overwinningen in de strijd. Verder worden er mythes, rites en vele vraagstukken in behandeld. DeRigveda is de basis voor de andereVeda's
deSamaveda, deRigveda in zangvorm, al zijn de gebruiktemelodieën ouder
deYajoerveda, de Veda van de rituelen, grotendeels gebaseerd op deRigveda, maar dan alsmantra's, aangevuld metproza dat de rituele betekenis van de mantra's beschrijft
Indelingen uit de Vedische tijd waren nog niet uitgekristalliseerd en gingen soms van drie delen (trayt) uit, zonder deAtharvaveda, en soms van vier delen (Chaturveda). Dit laatste volgde uit de reformatie van de rituelen door deKuru's. Pas rond de tijd vanPanini, dePali-canon enPatanjali was er sprake van een canon dat op de uiteindelijke vorm begon te lijken. Pas in deMiddeleeuwen werden volledigere lijsten van Vedische werken en scholen opgesteld, zoals dePrapañcahṛdaya.[14]
Er zijn daarnaast ook nog sub-Veda's, zoals deAyurveda, die over de geneeskunst gaat, deGandharva Veda, die demuziek metraga's weergeeft, deSthapatya Veda, die gaat over oerprincipes voorbouwkunst van woningen in meerdere verdiepingen en steden. Deze sub-Veda's hebben geen religieuze inhoud.
De oudst overgeleverde teksten zijn niet noodzakelijk ook de eerst gecomponeerde teksten. Zo lijken boeken 2 tot en met 7 van deRigveda-Samhita ouder dan de andere vier boeken ofmandala's. DeVeda's hadden niet een enkele auteur, ze zijn geleidelijk samengesteld uit eerder door mondelinge overlevering doorgegeven hymnen en verhandelingen. De oudste zes zijn de familieboeken, aangezien deze worden toegeschreven aan families vanrishi's, zoalsGritsamada voor het grootste deel van boek 2,Vishvamitra voor het grootste deel van boek 3,Vamadeva voor het grootste deel van boek 4,Atri voor boek 5,Bharadvaja voor boek 6 enVasishtha voor boek 7.[13]
Elk boek kent een eigen patroon van hymnen en uit afwijkingen van dat patroon is af te leiden wat latere toevoegingen zijn. Deze kunnen wel eerder gecomponeerd zijn, net als andersom, wat de keuze zal zijn geweest van de uiteindelijke samenstellers van de geschreven versies. Die versies verschilden met de verschillende families vanbrahmana's. Hieruit vormden zich verschillende vedische scholen (charana's) met elk een eigenrecensio (shakha), waarbij deYajoerveda veruit de meesteshakha's kende, al zijn de meeste daarvan niet overgeleverd.
Voor veelshakha's is een regio aan te wijzen waarin deze domineerde aan de hand van de ontwikkeling die hetvedisch Sanskriet maakte na deRigveda.[17] Dit post-rigvedisch Sanskriet werd waarschijnlijk beïnvloed door nieuwe migraties van over de Indus, waar de Bharata en later de Kuru vroege voorbeelden van waren. Aan de hand van deze verschillen Het vedisch Sanskriet is doorMichael Witzel diachronisch in vijf fasen onderverdeeld:[18]:121-127
Aan de hand van de in deRigveda genoemde rivieren is het oorsprongsgebied vast te stellen van de oudste teksten uit de vroeg-vedische periode. De noordwestelijke rivieren Kubhā (Kabul), Krumu (Kurram) en Gomatiī (Gomal) liggen in Oost-Afghanistan en Pakistan. De zeven rivieren in dePunjab liggen in het midden, waarna er een beweging oostwaarts is waar te nemen naar de Yamunā (Yamuna) en de Gaṅgā (Ganges) in een late tekst, het gebied van deKuru's enPanchala uit de latere midden-vedische periode enKoshala enVideha in de laat-vedische periode. DeTaittiriya enJaiminiya hadden hun oorsprong in Panchala, maar kregen grote invloed in het zuiden. Hoewel hetnegatief bewijs is, volgt uit het niet genoemd worden van detijger enrijst, dat de oostelijkere gebieden waarschijnlijk onbekend waren.
De meest noordelijke rivier die genoemd wordt, is deRasā die uit de himavant (Himalaya) naar de Indus stroomt. De oceaan was bekend, maar het meest zuidelijke bewoonde punt was waarschijnlijk deBolanpas waar de Bhalanas zich hadden gevestigd.
Late vedische periodeDemahajanapada's aan het einde van de Vedische tijd
De volgende fase is te vinden in deAtharvaveda en de mantra's van deYajoerveda. Hier is het centrum verschoven naar het oosten, naarMadhyadesha, het middenland, ongeveer het moderneHaryana enUttar Pradesh. Veel van de ongeveer 50 clans uit de vorige periode waren onderdeel geworden van de superstam Kuru-Panchala.
De grenzen worden aangegeven door de clans die onafhankelijk waren gebleven, deKashi enAnga in het oosten, deMagadha in het zuidoosten,Gandhari en deMahavrsas in het noordwesten en deBahlikas daar nog voorbij. De noordelijke grens wordt nog steeds gevormd door de Himalaya, waar deKirata verbleven. In deze teksten worden de tijger en rijst voor het eerst vermeld.
Ook in deMaitrayani-Samhita is de Himalaya de noordelijke grens. De andere grenzen worden niet duidelijk genoemd, maar indirect is afgeleid dat in het westen de woestijn de grens was en in het oosten Panchala. Dat komt overeen met het gebied van de Kuru's, de dominante clan, maar die trokken net als de Bharatas,Ikshvaku,Matsya,Usinaras,Vasa,Salva enSatvanta rond in dit gebied.
Het gebied van deKatha-Samhita en de sterk gelijkendeKapisthala-Samhita is westelijker gelegen. De Himalaya is af te leiden uit de mate van regenval en de westelijke stromingsrichting van de rivieren die genoemd worden. Dat zou het gebied van dezeshakha in de oostelijke Punjab brengen, het heilige landKurukshetra tussen deBeas en deYamuna, deTharwoestijn en de Himalaya, grenzend aan de Kuru-Panchala. Ook de zuidelijker wonendeNishada worden genoemd.
De oorsprong van deTaittiriya-Samhita ligt in de buurt van Kurukshetra, aangezien er pelgrimstochten werden ondernomen naar de daar gelegenSarasvati. Dit gebied zou de westelijke grens vormen, terwijl de Himalaya de noordelijke grens vormde.Videha was de uiterste oostelijke en Nishada de uiterste zuidelijke grens, maar waarschijnlijk lag het kerngebied meer naar het centrum.
DeBrahmana's enUpanishads vormden de volgende fase in de vorming van deVeda's. DeAranyaka's voegen weinig nieuws toe aan deBrahmana's.
DeAitareya-Brahmana bestaat uit twee delen,pancikas 1-5 enpancikas6-8 die een verschillende oorsprong hebben. Uit de westelijke stroomrichting van de rivieren is af te leiden dat het gebied van het eerste deel vergelijkbaar is met dat van de Katha's, al situeren de noordwestelijke winden het iets westelijker dan Kurukshetra. Het tweede deel is oostelijker gesitueerd, in het middenland van Kuru-Panchala. Er was ook meer bekend over de buitenwereld, aangezien ook niet-Indo-Arische volken genoemd worden. Voor het eerst in deVeda's wordt hier ook het concept vanmaharadja genoemd.
DeKausitaki-Brahmana is net als deTaittiriya-Samhita systematischer, maar ook korter dan de andere teksten, waarmee er minder aanwijzingen zijn om de locatie van samenstelling te bepalen. Dit lijkt in het middenland te hebben plaatsgevonden.
DeJaiminiya-Brahmana is mogelijk gebaseerd op de verloren geganeSatyayani-Brahmana uit het middenland om daarna in het zuidwesten verder geredigeerd te worden in een gebied dat in het zuiden grenst aan deNarbada, in het oosten aan deKen, in het noorden aan de benedenloop van deChambal en de Tharwoestijn en in het westen door deArabische Zee.
Ook dePancavimsa-Brahmana en deSatapatha-Brahmana zijn zeer bondig met weinig aanwijzingen om het oorsprongsgebied te vinden, maar dit lijkt voor dePancavimsa-Brahmana het heilige land Kurukshetra te zijn geweest, of in ieder geval daar niet ver vandaan. Van deMadhyandina-shakha van deSatapatha-Brahmana lijken de eerste vijf hoofdstukken ofkanda een oostelijkere oorsprong te hebben dankanda 6-10 en verhalen meer over het middenland. DeKanva-shakha heeft mogelijk zijn uiteindelijke redactie in Panchala of Koshala gehad. De laterekanda's van beideshakha's hebben een oostelijker oorsprong in Koshala en Videha.
DeBrihadaranyaka-Upanishad was een van de laatste teksten van de Kanva-shakha en beslaat dan ook een groot deel van het dan bekende gebied, met de nadruk op Videha.
De wisselwerking met andere talen droeg ertoe bij dat er Indo-Arische dialecten ontstonden die steeds meer afweken van de mondelinge traditie van deVeda's. De wisselwerking maakte dat enerzijds de Indo-Ariërs een indianisering ondervonden en de inheemse volken een arianisering en op taalkundig vlak eensanskritisering. De sanskritisering maakte een opwaartstesociale mobiliteit mogelijk van inheemse volken onder Indo-Arisch gezag.
Naast deinvocaties , mythes, rites, vraagstukken,mantra's en rituelen wordt er in deRigveda ook verhaald over de lotgevallen van zo'n zes generaties van 50 stammen (jana) die behoorden tot vijf volken (mogelijkpancha-janah), deYadu,Turvasha,Anu,Druhyu enPuru. De eerste vier worden echter nauwelijks genoemd en de hoofdrol is weggelegd voor de aan de Puru gerelateerdeBharata die kort daarvoor in de Punjab waren gearriveerd.
Een belangrijke rol speelt deSlag van de Tien Koningen aan de Parushni, deRavi. Aan de ene kant stondSudās die zowel eenTritsu als een Bharata werd genoemd. Mogelijk waren deze dezelfde, maar een andere mogelijkheid is dat de Tritsu een koninklijke familie waren van de stam Bharata. Dit was een kleine stam, maar met de komst van priester (purohita)Vasishtha zouden deze aan kracht hebben gewonnen.
De Tritsu kwamen tegen een alliantie te staan van tien stammen, zowelarya als inheemse stammen (dasà), aangevoerd door de Puru en bijgestaan doorVishvamitra die eerder purohita van Sudas was geweest. De Tritsu wisten de overwinning te behalen, wat te danken zou zijn aan het aanroepen van de godenIndra enVaruna en de offers (yajna) die aan hen gebracht werden, al werden de goden ook wel aangeroepen doordasà, wat wijst op enige vorm van acculturatie.
De Bharata domineerden daarna de andere stammen, maar de opvolgers van Sudas deden daarbij waarschijnlijk wel pogingen om op vriendschappelijker voet te komen, wat er mogelijk toe heeft geleid dat er in latere versies van deRigveda niet alleen hymnen van de Bharata staan. Dat zou het geval kunnen zijn bij de composities van deKanva die afwijken van het oudere werk.
De Bharata zouden daarna oostelijker richting deYamuna zijn getrokken. Aan het einde van deRigveda komen de Kuru's uit Kurukshetra in beeld. Zij zouden de 50 stammen verenigen tot een enkele superstam en de laatste hymne van deRigveda, RV 10.191, roept dan ook op tot eenheid. De Kuru's zouden deRigveda ook redigeren tot een versie die dicht bij de overgeleverde versies ligt.
De Kuru's woonden in het heilige land Kurukshetra en worden veel genoemd in dePaippalada-Samhita, onderdeel van hunshakha van deAtharvaveda, en in de overgeleverdesamhita's van deYajoerveda. Ze komen ook voor in deSaunakiya-Samhita, onderdeel van deshakha van deAtharvaveda van dePancala. De Pancala woonden oostelijk van de Kuru's, met wie zij een verbond aangingen. Het middenland Madhyadesha werd met Kurukshetra het belangrijkste gebied en de Kuru's gavenshrauta-rituelen met mantra's kregen een belangrijke rol, waarmee ook het belang van de brahmanen toenam, terwijl hun macht die van de goden in toom hield. Desociale stratificatie nam sterk toe waarbij sociale klassen striktevarna's werden. Die veranderingen bleken van groot belang en een deel daarvan zijn tot in moderne tijden van belang gebleven.[14]
Vooral de latereVeda's zijnmonistisch. De invloedrijke westerseIndiakundigeMax Müller noemde zehenotheïstisch. Daarmee bedoelde hij het geloof in meerdere goden, waarvan een enkele aanbeden wordt en als superieur gezien wordt. Hij twijfelde of hij het niet toch als monotheïstisch moest benoemen, aangezien sommige verzen op monotheïsme leken te wijzen.
De meeste hindoes beroepen zich voor hun monotheïstische visie o.a. op het vers:Aan wat een is, geven de wijzen vele namen. Ze noemen het Agni, Yama, Matarisvan (Rigveda, 1.164.46). Ze geloven dat dit aangeeft dat met de verschillende goden verschillende aspecten van één God bedoeld worden.
DeVeda's zijn geschreven in een zeer oude vorm vanSanskriet. Woorden kunnen hierin een groot aantal betekenissen hebben. Hierdoor zijn er veel verschillende interpretaties van één tekst mogelijk. Soms lijkt dat ook de bedoeling, maar vaak ook niet. Zo lazen voorstanders van de Arische invasietheorie in een bepaald vers dat een Arische god-koning eenirrigatiesysteem vernielt van de donkergekleurdedasa's. In dezelfde tekst kan ook een uitleg van dewaterkringloop gezien worden.
Zo is er een traditie ontstaan vancommentaren. DeBrahmana's, letterlijk commentaren, zijn hier de vroegste vorm van. Middeleeuwse commentaren op deVeda's zijn geschreven door onder andereSayana enMahidhara. Recentere commentaren zijn opgesteld door SanskrietdeskundigeSwami Dayanand, die deArya Samaj oprichtte. Er zijn ook Engelse vertalingen door westerse indologen zoalsMax Müller,Horace Wilson enRalph Griffith die zich soms baseren op de middeleeuwse commentaren. Veel hindoes hebben kritiek op deze vertalingen en wijzen erop dat zij in de koloniale periode werkten en betaald werden door christelijke missionarissen.
Singh, U. (2008):A History of Ancient and Early Medieval India. From the Stone Age to the 12th Century, Pearson Education India, p. 184-185
Staal, J.F. (2008):Discovering the Vedas. Origins, Mantras, Rituals, Insights, Penguin Books India
Thapar, R. (2004):Early India. From the Origins to AD 1300, University of California Press
Witzel, M. (1999): 'Substrate Languages in Old Indo-Aryan (Ṛgvedic, Middle and Late Vedic)' inElectronic Journal of Vedic Studies, Volume 5, Issue 1, p. 1-67
↑Every attempt, then, to give absolute dates for ‘Proto-Indo-European’ (or dates for alleged different stages of ‘PIE’) is either based on the speculative identification of an archaeological culture with the speakers of the ‘language of the PIE's’ (e.g.Gimbutas,Renfrew,Mallory) or on what may be called ‘intelligent guesses,’ deliberations of probability and feelings of appropriateness (e.g.Meid,Gamkrelidze-Ivanov). The first type of proposal is usually contested by fellow archaeologists and doubted by linguists, the second, being purely subjective because objective arguments simply do not exist, is bound to remain noncommittal. As is easily to be seen, many dates of both types have found their way to an often far too skeptical public. [...] Given the well-attested possibility of rapid social changes including language growth/change/death (cf. the history of the Germanic tribes, the Turks, Arabs and Mongols, and of their respective languages), I would like to make an appeal to linguists and archaeologists to abstain from using the term Indo-European or ‘Proto-Indo-European’ for anything older than roughly 2500 BC. [...]To my mind, it is thereforehistorically irresponsible for the linguist to speak of ‘Proto-Indo-European’ in the 4th millennium, andlinguistically meaningless for the archaeologist to argue about ‘Proto-Indo-Europeans’ living somewhere before ca 2500 B.C.Zimmer, S. (1988): 'On Dating IndoEuropean: A Call for Honesty' inJournal of Indo-European Studies, Volume 16, p. 371-375
↑Müller, F.M. (1859):A History of Ancient Sanskrit Literature So Far as it Illustrates the Primitive Religion of the Brahmans, Williams and Norgate
↑abcdBryant, E. (2001):The Quest for the Origins of Vedic Culture. The Indo-Aryan Migration Debate, Oxford University Press
↑Ludwig, A. (1885): 'Über die Erwähnung von Sonnenfinsternissen im Ṛgveda' inSitzungsberichten der Königliche böhmische Gesellschaft der Wissenschaften. Philos.-hist.-philol. Classe, p. 90
↑Tilak, B.G. (1893):Orion, or Researches into the Antiquities of the Vedas, Radhabai Átmaram Sagoon
↑Jacobi, H.G. (1894): 'Beitrage zur Kenntnis der Vedischen Chronologie' inNachrichten von der Königl. Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen. Philologisch-historische Klasse, p. 105-115
↑Thibaut, G.F.W. (1895): 'On some recent attempts to Determine the Antiquity of Vedic Civilization,Indian Antiquary, Volume 24, p. 85-100
↑Whitney, W.D. (1895): 'On a recent attempt, by Jacobi and Tilak, to determine on astronomical evidence the date of the earliest Vedic period as 4000 B.C.' inIndian Antiquary, Volume 24, p. 361-369
↑Oldenberg, H. (1894): 'Der Vedische Kalender und das Alter des Veda' inZeitschrift der Deutschen Morgenländischen Gesellschaft, Volume 48, No. 4, 629-648
↑Jacobi, H.G. (1909): 'On the Antiquity of Vedic Culture' inThe Journal of the Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland, p. 721-726
↑Oldenberg, H. (1909): 'On the Antiquity of Vedic Culture' inThe Journal of the Royal Asiatic Society of Great Britain and Ireland, p. 1095-1100