T-helpercellen (kortwegTh) ofCD4+ cellen zijn een vorm vanwitte bloedcellen die een belangrijke rol spelen in hetimmuunsysteem. T-helpercellen geven verschillende soortencytokinen af die andere witte bloedcellen reguleren. Bepaalde cytokinen stimuleren bijvoorbeeld de werking vancytotoxischeT-cellen. Onder invloed van cytokinen ontwikkelen ook specifiekeB-lymfocyten zich tot antilichaamproducerendeplasmacellen.
Er zijn twee soorten T-helpercellen:
Deimmuunrespons door Th1-cellen wordt celgemedieerde immuniteit genoemd, terwijl die volgens Th2 humorale immuniteit wordt genoemd
De T-helpercel 1 (Th1) is vooral aanwezig bij een infectie, de T-helpercel 2 (Th2) vooral bij eenallergie. Bij allergie ziet men in de verhouding Th1 en Th-2 een duidelijke verschuiving naar Th2. Bijimmunotherapie (desensibilisatie) is er een daling van Th2-cellen en een stijging van Th1-cellen (dieIgG-productie stimuleren).
Op de T-helpercellen komen oppervlakte-receptoren voor. Zo zijn er bij alle T-cellenCD3-moleculen aanwezig. Typisch voor T-helpercellen zijn echter de CD4-moleculen. CD4 komt voor op ongeveer 60% van de mature T-cellen. Deze worden ook CD4+ T-helpercellen genoemd.
DeTCR (T-Cel-Receptor) van de T-cel kan binden aan een klasse 2-molecule (MHC-II ofHLA-II), die eenantigeen presenteert. Deze klasse 2-molecule bevindt zich op eenantigeen-presenterende cel, bijvoorbeeld eendendritische cel, of eengranulocyt. Deze MHC-II-moleculen kunnen wel gestimuleerd worden tot expressie op bijvoorbeeldendotheelcellen enfibroblasten doorinterferon-gamma.
Voor de activatie van de T-cel moet er nog een secundair signaal zijn. Dit signaal bestaat uit het binden vanCD40 op de antigeen presenterende cel (APC) met CD154(CD40L) op de T-cel. Hierdoor wordt het B7-eiwit aangemaakt op de antigeen presenterende cel. Dat eiwit gaat op zijn beurt weer binden op hetCD28-eiwit op de T-cel. Bij afwezigheid van een van deze signalen gaat de T-cel inapoptose of wordt ze niet geactiveerd.