Stefano Ittar (Ovroetsj,15 maart1724 –Valletta,18 januari1790) was eenPoolsearchitect werkzaam inItalië enMalta. InCatania was hij de laatste belangrijke vertegenwoordiger van debarok en op Malta introduceerde hij hetneoclassicisme.
De afkomst en opleiding van Ittar is in raadselen gehuld. Op Malta dacht men dat hijFrans was. Zijn Siciliaanse achterkleinzoon beweerde dat hij eenToscaansegraaf als voorouder had. Volgens familiepapieren van een afstammeling uit het huidige Oekraïne zijn de Ittars echter sinds 1500 nawijsbaar inPolen-Litouwen. Vóór 1735 bezaten zij het landgoed Hołowczyce bijAsjmjany in het huidige Wit-Rusland, maar dan verhuisden ze naar Wolhynië. In 1754 werd Ittar door groothetman Jan Klemens Branicki benoemd tot luitenant in het Poolse Kroonleger, wat neerkwam op een aanstelling als architect.
Op een onbekend tijdstip migreerde Ittar naarRome. Hij moet er lang genoeg hebben gewoond, om zich later als Romein te kunnen voordoen. Hij raakte er bekend met het werk vanBorromini en met de regels en technieken die onderwezen werden in deAccademia di San Luca. Vermoedelijk stond hij in de Eeuwige Stad onder depatronage vankardinaal Alessandro Albani.
Omstreeks 1765 reisde Ittar naar Catania, dat nog steeds de gevolgen droeg van de verwoestendeaardbeving van 1693. Hij was er te gast bij Ignazio Paternò Castello, prins vanBiscari en leider van de lokalevrijmetselaars. In hetPalazzo Biscari ontmoette hij ook de stadsplanner-architectGiovan Battista Vaccarini en diens collega Francesco Battaglia (1701-1788). Ittar begon nauw samen te werken met deze laatste en trouwde in 1767 met zijn dochter Rosaria.
Voor debenedictijnen vanSan Nicolò l'Arena ontwierp hij eenhalf-elliptisch voorplein, het huidige Piazza Dante, en voltooide hij deeetzaal en debibliotheek die door Vaccarini waren begonnen. Ook plaatste hij in 1778-1780 de 62 meter hogekoepel op hun kloosterkerk.
Tegen dan had hij al vele andere projecten ondernomen. In 1768 ontwierp hij de voorgevel van deCollegiata, waarin hij lichtekalksteen en donkerezandsteen combineerde tot een laatbarok meesterwerk van clair-obscur. Andere kerkgebouwen die hij tekende in Catania waren deChiesa di San Placido en de Chiesa di San Martino dei Bianchi. Samen met Battaglia bouwde Ittar voor het huwelijk vanFerdinand III van Sicilië de tweekleurigePorta Ferdinandea, later vernoemd naar Garibaldi. Voorts was hij betrokken bij de volgende bouwwerken in Catania, deels samen met Battaglia:
Buiten Catania worden aan Ittar het Monastero della Santissima Annunziata inPaternò, de tweede van de drie ingestorte koepels van de kathedraal van Noto, en devestibule van de Chiesa di San Michele inAcireale toegeschreven.
In 1783 begon Ittar te onderhandelen met de Grootmeester van deOrde van Malta,Emmanuel de Rohan-Polduc, over het bouwen van een openbarebibliotheek. Het volgende jaar verliet hij Catania en ging hij naar Malta, maar ook via Rome naarZjytomyr, waar hij een testament schreef. Hij bouwde in Valletta deSint-Jansbibliotheek in neoklassieke stijl, alsook de Villa Agata inFloriana. Verder wordt hij beschouwd als de auteur van de laatbarokke Chiesa di Santa Maria di Porto Salvo in Valletta.
Op bijna zestigjarige leeftijd stierf Ittar tijdens de bouw van de bibliotheek, terwijl hij in financiële moeilijkheden verkeerde. De hypothese van zelfdoding wordt weersproken door de kerkelijke begrafenis die hij kreeg, maar het is ook niet onmogelijk dat de familie erin is geslaagd de schandelijke doodsoorzaak te verdoezelen.
Ittar had negen kinderen, onder wie zes zonen. Sebastiano (1768-1847) en Henryk Ittar (1773-1850) zetten het beroep van hun vader verder. De eerste vergezeldeLord Elgin in 1803 naarGriekenland en werkte op Sicilië en Malta. De tweede was in dienst van demagnatenfamiliesRadziwiłł enZamoyski in Polen.
Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikelStefano Ittar op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentieCreative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie debewerkingsgeschiedenis aldaar.