
Eensporofyl (sporenblad; meervoud: sporofyllen; technische term:sporophyllum[1][2][3][4]) is een voortplantingsorgaan bij planten, bestaande uit een apart, volledigblad of een bladachtig orgaan dat sporendoosjes (sporangia) ofsporenhoopjes draagt. In de sporendoosjes worden desporen gevormd. Een onvruchtbaar blad, dat geen sporendoosjes draagt, wordttrofofyl genoemd.
Sporofyllen zijn zeer variabel in bouw en voorkomen, en kunnen lijken op de onvruchtbare bladen (trofofyllen) of integendeel volledig verschillend van structuur zijn, bijvoorbeeld bijdubbelloof, dat daaraan zijn naam ontleent.
Bij eentrofosporofyl bestaat het blad uit een gescheiden vruchtbaar en onvruchtbaar gedeelte. Men spreekt van eensporofoor voor het vruchtbare gedeelte en eentrofofoor voor het onvruchtbare deel, of simpelweg van fertiel resp. steriel segment. Voorbeelden zijn dekoningsvaren en demaanvaren. Daarnaast kom je ook de termsporangiofoor tegen. Dit is het steeltje van hetsporangium en is dus een deelvertakking van de sporofoor.
Bijheterospore planten, die zowelmicrosporen alsmacrosporen ontwikkelen, kunnen (mannelijke)microsporofyllen en (vrouwelijke)macrosporofyllen worden onderscheiden. Deze kunnen samen op dezelfde plant, of apart voorkomen.
Depaardenstaarten hebbensporangioforen in de vorm van een zeshoekig tafeltje, waaronder circa 6 sporangia hangen. De sporangioforen staan in een groot aantal bij elkaar in eenstrobilus of sporenaar.
Sporofyllen en sporoforen komen voor bij een aantal sporendragende plantenklasses, zoals deLycopsida (waartoe onder andere dewolfsklauwfamilie (Lycopodiaceae) behoort) en dePteropsida (varens enpaardenstaarten), maar ook bij dezaadplanten (Spermatopsida).
Bij dewolfsklauwen (Lycopsida ofLycopodiopsida) (met dewolfsklauwfamilie enbiesvarenfamilie) zitten de sporendoosjes op sporofyllen, die bij Lycopsida ookstegofyllen worden genoemd. De sporofyllen zitten verspreid tussen de onvruchtbare blaadjes, zoals bij het geslachtHuperzia, of meer algemeen verzameld in een aarvormigesporenaar ofstrobilus op de top van destengel, zoals bijSelaginella enLycopodium.[5]
Debiesvarenfamilie (Isoetaceae) kentheterospore planten. Bij het geslachtbiesvaren (Isoëtes) zitten de macrosporofyllen aan de buitenzijde, de microsporofyllen aan de binnenzijde van de stengel.
Soms worden de sporangiëndragende structuren bij deLycopsida niet "sporofyl" genoemd maar "stegofyl", omdat deze afgeleid worden van microfyllen en niet vanmacrofyllen, zoals bij de overige varens.
Tot deMonilophyta ofPolypodiopsida worden devarens inclusief depaardenstaarten gerekend.[6]

De varens van deAddertongfamilie (Ophioglossaceae), waarvan degelobde maanvaren en degewone addertong inheems zijn, bezitten vaak een aarvormige sporofoor en een bladvormige trofofoor op één gemeenschappelijkebladsteel, die verder volkomen verschillend van vorm zijn. Dergelijke aarvormige sporofoor wordt eveneenssporenaar ofstrobilus genoemd.

Bij depaardenstaartenfamilie (Equisetaceae), met het inheemse geslachtpaardenstaart (Equisetum), zijn de sporangia in groepjes van zes geplaatst aan de onderkant van eensporangiofoor (in de vorm van een tafeltje met een poot). De sporangioforen zijn weer gegroepeerd in eensporenaar die zich, naargelang van de soort, aan de top van een gewone onvruchtbarestengel bevindt, ofwel op een aparte, bladgroenloze stengel. Omdat deze structuur niet gevormd is uit een blad maar uit de stengel zelf, mogen we hier echter niet van een sporofyl of sporofoor spreken.
Bij de andere varenfamilies zijn alle bladen vruchtbaar, of zijn er geen duidelijke verschillen tussen de vruchtbare en onvruchtbare bladen.

Bij de 'echte' varens (Polypodiopsida) zijn er verschillende organisaties. Zo zijn bij dedubbellooffamilie (Blechnaceae), debolletjesvarenfamilie (Onocleaceae) en een aantal geslachten van delintvarenfamilie (Pteridaceae) vruchtbare en onvruchtbare bladen gescheiden, en zijn de sporofyllen meestal kleiner, smaller en meer gedeeld dan detrofofyllen, met smallere deelblaadjes. Soms verschijnen ze ook op een ander moment in de levenscyclus van de plant, zodat op elk moment ofwel trofofyl, of sporofyl of beide aanwezig zijn.

De leden van dekoningsvarenfamilie (Osmundaceae), waaronder de inheemsekoningsvaren (Osmunda regalis), hebben bijna gelijkvormige onvruchtbare en vruchtbare bladen, maar deze vruchtbare bladdelen zijn vernauwd en missen bladgroen. De overgang kan abrupt of geleidelijk zijn en alleen de top of het middendeel van het blad betreffen, of het gehele blad.

Bij de aquatische en semi-aquatischepilvarenfamilie (Marsileaceae), met onder meer de gewonepilvaren (Pilularia globulifera) en deklaverbladvaren (Marsilea quadrifolia), zitten de sporendoosjes verzameld in een boonvormige structuur, desporocarp, op een aparte, dikwijls vertakte bladsteel die ontspringt aan de basis van de bladsteel van het onvruchtbare blad. De sporocarp is van oorsprong een gemodificeerd blad. De sporen worden hierdoor beschermd bij droogte, en worden vrijgelaten zodra de sporocarp onder water verdwijnt. Deze voor varens unieke structuren lijken eenevolutieveadaptatie van deMarsileaceae aan een amfibische levenswijze.

Bij dezaadplanten (Spermatopsida) worden demeeldraden en devruchtbladen van de stamper meestal als geëvolueerde bladeren beschouwd. In deze theorie zijn de meeldraden dus microsporofyllen, en de vruchtbladen macrosporofyllen. Anderzijds zijn zij ook weleens beschouwd alssporangioforen, sporendragers die niet uit volledige bladeren zijn geëvolueerd.