HetSanu-Memorandum (Servisch: Меморандум САНУ) was een conceptdocument waaraan medewerkers van de Servische Academie van Wetenschappen en Kunsten (Servisch: Српске академија наука и уметности,Srpska akademija nauka i umetnosti;Sanu) tussen 1982 en 1986 werkten.
In september 1986 lekte het document uit. Het memorandum was niet bedoeld als ideologische basis voor Servische nationalisten, maar werd daar later wel voor misbruikt. Het werd onmiddellijk bekend in heelJoegoslavië, omdat het een stem gaf aan sommige controversiële visies op de situatie van de federatie en zette aan tot discussie over een fundamentele reorganisatie van Joegoslavië. Het memorandum werd door veel Joegoslaven gezien als een uiting van Servisch nationalisme en agressie tegen de Joegoslavische federatie. De opstellers redeneerden echter dat het document nooit voor publieke consumptie bestemd was.
De redactie van het memorandum wordt vaak toegeschreven aanDobrica Ćosić, de latere president (1992-1993) van het resterende Joegoslavië. Er wordt echter ook van hem gezegd dat hij slechts bij de discussies over het document betrokken was. Andere bijdragen worden onder andere toegeschreven aanKosta Mihajlović over de economie,Mihailo Marković over zelfbestuur,Vasilije Krestić over de status van Servische Kroaten.
Het 74 bladzijden omvattende memorandum gaf kritiek op de toenmalige economische en culturele ontwikkelingen van de Joegoslavische staatsinrichting. Er werd geklaagd over de toenemende fragmentering en regionalisering van de maatschappij en er werd gewezen op ontbrekende democratische structuren.
Hettitoïsme werd als een anti-Servische doctrine beschouwd, waardoor de Servische natie doelmatig verzwakt was geworden, ten gunste van de andere deelrepublieken. Het document redeneerde dat na het eind van deTweede WereldoorlogTito Servië opzettelijk verzwakte door het grootste deel van haar territorium op te delen over het tegenwoordigeServië,Montenegro,Macedonië,Bosnië en Herzegovina en sommige smalle delen vanKroatië waar een meerderheid van Servische bevolking woonde. Het redeneerde verder dat Tito Servië verder had gereduceerd door binnen haar grenzen twee autonome provincies toe te staan,Kosovo enVojvodina; iets dat hij niet had doorgevoerd bij een van de andere Joegoslavische republieken.
Naast economische discriminatie van Servië, beklaagde het document de onderdrukking van de Serviërs in Kroatië en sprak het zelfs overvolkenmoord van Serviërs in Kosovo. Het begripgenocide, respectievelijk volkenmoord, werd daarmee als strijdleus in de Joegoslavische twisten ingevoerd. Door deze bewerking werden deAlbanezen als hoofdschuldige aangewezen voor de door hen vastgestelde ellende in Servië. De stelling werd onderbouwd met historische argumenten die ver in de geschiedenis teruggingen, voorbij de oprichting van Joegoslavië in 1918, en niets met de toenmalige crisis in het socialistische staatsbestel van Joegoslavië te maken hadden.
Het memorandum riep op tot een "eind aan de discriminaties van het Servische volk." De opstellers eisten tot slot dat de "nationale en culturele integriteit van het Servische volk gegarandeerd werd, ongeacht in welke republiek of regio ze woonden."
In de krantVečernje Novosti werden enkele samenvattingen van het memorandum gepubliceerd en door de publieke opinie uitgebreid bediscussieerd.
Intellectuelen en politici van de andere bevolkingsgroepen in Joegoslavië reageerden met eigen nationale programma's. Tussen de deelrepublieken ontwikkelde zich een toenemend verziekte sfeer. In de media, maar ook in de literatuur van Joegoslavië werd steeds meer over "volksaangehorigheid" en "bloed en bodem" geschreven. De andere naties in de federatie werden daarbij telkens beschuldigd de oorzaak te zijn van de eigen ellende, werkloosheid en de slechte economische en sociale situatie.
Het memorandum had grote invloed op de ontwikkeling van hetnationalisme onderServiërs en vergrootte de roep omseparatisme van de afzonderlijke republieken.