Ruilhandel is de vorm vanhandel waarbijgoederen geruild worden voor andere goederen, zonder tussenkomst vangeld. Als men iets wil verwerven gaat men naar de persoon met een waardevol object dat de ander accepteert als ruilmiddel. Wanneer beiden akkoord gaan met de ruil krijgt de ene persoon het ruilmiddel (dit kan een dier zijn of een voorwerp of een dienst) van de andere en omgekeerd.
Eenruileconomie is een typeeconomie dat gebaseerd zou zijn op ruilhandel. Hoewel het principe van de ruileconomie vaak wordt aangewezen als het oudste type economie en de directe voorganger van degeldeconomie, zijn nooit voorbeelden van ruileconomieën aangetroffen.[1] Dat wil niet zeggen dat er geen sprake is van ruilhandel, maar dat deze plaatsvindt in de marge van een economie die vooral gebaseerd is op een ander principe, zoals eengifteconomie of een geldeconomie. In die laatste vorm komt ruilhandel nog steeds voor.
In deeconomische wetenschap is het lang gebruik geweest om te veronderstellen dat alle primitieve economieën, die bestonden voor de uitvinding van het geld, ruileconomieën zouden zijn geweest. Geld zou dan uitgevonden zijn ter vervanging van de ruilhandel, vanuit de wens om de handel te vereenvoudigen, aangezien ruilhandel alleen mogelijk is tussen producenten die een wederzijds voordeel hebben bij elkaars product hebben. Andere nadelen van ruilhandel treden op als er sprake is bederfelijkheid of ondeelbaarheid van de te ruilen waren, die de oppotfunctie en rekenfunctie tegenwerken. Dit idee vindt zijn oorsprong bijAristoteles en was lang vergeten tot het nieuw leven werd ingeblazen doorAdam Smith.[2] Nooit zijn echter ruileconomieën van de vorm die Smith beschreef aangetroffen.
De antropoloogDavid Graeber suggereert dat Smiths fabelideologisch gemotiveerd was. In diensliberale theorie kwam een vroege oorsprong van het geld goed van pas, omdat Smith zo kon betogen dat geld en devrije markt voorafgingen aan de stichting van de eerstestaten, zodat hij de politiek ondergeschikt kon verklaren aan de markt.
Moderne economische standaardwerken laten de historische pretentie dan ook vaak vallen, en behandelen Smiths theorie eerder als eencounterfactual: ze presenteren een moderne economie, denken daaruit het geld weg, en trekken dan conclusies over welke rol het geld speelt.[3]
Dat pure ruileconomieën niet voorkomen, wil niet zeggen dat er nooit sprake is van ruilhandel, maar dat deze plaatsvindt als randverschijnsel van economieën die vooral gebaseerd is op een ander principe, zoals eengifteconomie of een (dysfunctionele) geldeconomie. Zo wordt ruilhandel binnen een gifteconomie vooral gebruikt als er geen of nauwelijks sprake is van een naasterelatie gebaseerd op onderling vertrouwen. Dewederkerigheid is dus afhankelijk van desociale afstand. Bij algemene wederkerigheid tussenverwanten wordt er niet direct een tegenprestatie verwacht, maar wordt er welsolidariteit verwacht zodra dit nodig is. Als de sociale afstand groter wordt, dan wordt het evenwicht belangrijker en de tegenprestatie vrijwel direct verwacht. Deze evenwichtige wederkerigheid kan veranderen in negatieve wederkerigheid bijvreemdelingen envijanden waarbij men probeert om een gift te verkrijgen zonder hier een tegengift tegenover te stellen. De uiterste vorm daarvan isdiefstal, terwijlaltruïsme daar het tegenovergestelde van is.
Een geldeconomie kan terugvallen op ruilhandel als de middelen beperkt zijn, al wordt dan ook wel gebruikgemaakt vankrediet waarbij geld niet direct gebruikt wordt, maar alleen omwaarde van de transactie te bepalen. Een vaak aangehaald voorbeeld hiervan is hetmiddeleeuwse Europa, dat een grote achteruitgang van de geldhandel kende. Daarmee kreeg ruilhandel weer een grotere betekenis, al stelt Graeber dat de middeleeuwse economie vooral gebaseerd was opkrediet, waarbij deschulden ofvorderingen werden bijgehouden, veelal gebruikmakend van de oude Romeinse monetaire eenheden.[3] Andere zaken dienden ook wel als rekeneenheid, zoals decumal in Ierland (letterlijk een slavin, figuurlijk de waarde daarvan).
Hoewel tegenwoordig bijna alles metgeld betaald wordt, zijn er in arme landen nog plaatsen waar men te weinig geld verdient voor de dagelijkse levensbehoeften en waar de ruilhandel een zeer belangrijke plaats inneemt.
Ruilhandel keert ook terug in geval vanhyperinflatie. Wanneer het geld zeer snel in waarde daalt, verliezen de mensen hun vertrouwen in geld en accepteren ze het niet meer als betaalmiddel. Het voordeel van ruilhandel is dan dat de koper en verkoper zich geen zorgen hoeven te maken over de pijlsnel stijgende prijzen: Dezelfde som geld kan morgen nog maar de helft zoveel waard zijn als vandaag, maar een kilo kolen die niet opgestookt wordt is de volgende dag nog steeds een kilo kolen.
Tegenwoordig worden nog steeds zogenaamde swappingevenementen georganiseerd. Bij deze evenementen brengt men kleren of goederen mee om ze te ruilen voor kleren of goederen van anderen zonder enige tussenkomst van geld. Op dergelijke evenementen worden er ook andere activiteiten georganiseerd, meestal om degenen die naar het evenement toekomen bewust te maken van het ecologisch aspect van ruilhandel. Ook verzamelaarsverenigingen organiseren geregeld ruilbeurzen waar verzamelaars verschillende verzamelobjecten uit hun verzameling kunnen ruilen met objecten uit andere verzamelingen.
- Graeber, D. (2011):Debt. The First 5000 Years, Melville House
- Humphrey, C. (1985): "Barter and Economic Disintegration",Man, New Series, Vol. 20, No. 1 (Mar., 1985), pp. 48-72
- Smith, A. (1776/2012):An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations
- ↑Humphrey (1985): “No example of a barter economy, pure and simple, has ever been described, let alone the emergence from it of money; all available ethnography suggests that there never has been such a thing”
- ↑Smith (1776): Hoofdstuk 4Of the Origin and Use of Money
- ↑abGraeber (2011): Hoofdstuk 2