Hetrecht op arbeid ofrecht op werk is een economisch ensociaal recht dat in 1948 is vastgelegd in deUniversele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)[1], hetInternationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en hetEuropees Sociaal Handvest (ESH).
Eenstaat die hetrecht oparbeid erkent, is niet verplicht de burger werk tegaranderen. Door voorstanders van dekapitalistische maatschappij wordt dat streven doorgaans als niet realistisch verworpen. Het recht houdt dan uitsluitend in dat op de overheid een inspanningsplicht rust eeneconomie en maatschappij te ontwikkelen waarin banen kunnen worden geschapen die demenselijke waardigheid garanderen. Indien hetrecht op arbeid niet eerst veilig gesteld wordt, verhindert dat de werking van veel andere rechten.
Het recht op arbeid verrees in deFranse Revolutie. Dat gebeurde tegen de achtergrond van deverlichting en de individuele emancipatie. Het verschilde van de situatie in hetancien régime, waar doorgaans enkel de meester besliste.
Het recht op arbeid wijkt ook grondig af van het liberale idee van devrijheid van arbeid.
De vrijheid van arbeid bepaalde dat werkgever en werknemer als twee vrije en gelijke individuen beslisten over het arbeidscontract. Daarbij kreeg de werkgever 'de facto' de beslissingsmacht.
Hetliberalisme spreekt liever over devrijheid van arbeid, waar hetsocialisme het liever heeft over het recht op arbeid.
Vooral in de revolutiegolf van 1848 werd het recht op arbeid een eis van het socialisme. Daartegenover stelde het anarchismeHet recht op luiheid.
Nadat het recht op arbeid in 1948 werd opgenomen in deUniversele Verklaring van de Rechten van de Mens, werd het in 1978[2] uitgewerkt en vastgelegd in artikel 6 van hetInternationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR).[3]
In de 21e eeuw slaat het recht op arbeid vooral op een recht op arbeiden; het recht om niet zomaar ontslagen te worden. Dit botst met de gedachte binnen hetvrijemarktdenken dat ontslaan of 'laten afvloeien' alleen van economische factoren afhangt.
Hetlinks-liberale (en door desociaaldemocratie overgenomen) idee van deactieve welvaartsstaat stelt dat wel de werklozen, maar niet zozeer de werkgevers geactiveerd moeten worden.
Uit hetrecht op arbeid komt hetrecht op rechtvaardige werkomstandigheden voort. Dit bevat garanties:
Deze garanties zijn er om te verzekeren dat werknemers hun werk onder behoorlijke omstandigheden kunnen doen. Werk mag idealiter geen onhoudbare last of doel op zichzelf zijn. Hetrecht op rechtvaardige werkomstandigheden is een middel om te verzekeren dat (ten minste) basisbehoeften alsvoeding,kleding,huisvesting enonderwijs kunnen worden gerealiseerd.
Uitgangspunt is dat een baan een werktuig is voor levenservaring. Door tewerkgesteld te zijn, ontwikkelenindividuenkwaliteiten, variërend van technische capaciteiten tot persoonlijkevaardigheden.Werkloosheid en slechte werkomstandigheden kunnen deontwikkeling van personen bemoeilijken.