Pruisen (ook welPruissen;Duits:Preußen;Limburgs:Pruse(s);Oudpruisisch:Prūsa;Pools:Prusy;Litouws:Prūsija;Latijn:Prussia,Borussia ofPrutenia) is een historischestaat die in het noorden vanCentraal-Europa was gelegen. Toen Pruisen op zijn grootst was, kwam het grondgebied ruwweg overeen met het huidigeDuitsland ten noorden van deMainlinie, het westen van het hedendaagsePolen en zeven andere landen, waaronder het huidigeLitouwen.
Pruisen had vooral vanaf de achttiende eeuw een grote invloed op de Duitse enEuropese geschiedenis. Na 1866 was Pruisen de belangrijkste staat van deNoord-Duitse Bond en vanaf 1871 was het de grootste deelstaat in het nieuw opgerichteDuitse Rijk. In 1947 werd Pruisen door de overwinnaars van deTweede Wereldoorlog opgeheven en verdeeld.
Omdat de Duitse keizer militaire steun van Brandenburg nodig had, stond hij aan markgraaf Frederik III in 1701 toe om zichzelf tot "Koning in Pruisen" te kronen.Het land werd in de achttiende eeuw onderFrederik de Grote een Europesegrote mogendheid. Door enorme uitbreidingen in de achttiende en negentiende eeuw omvatte Pruisen uiteindelijk grote delen van West- enNoord-Duitsland (sinds 1945 voor een deel gelegen inPolen). Minister-presidentOtto von Bismarck verenigde de Duitse staten in 1871 in hetDuitse Keizerrijk, waarvan de koning van Pruisen keizer was. Van 1871 tot 1945 was Pruisen verreweg de grootste deelstaat van het Duitse Rijk. Na de Tweede Wereldoorlog werd Duitsland door de geallieerden heringedeeld en verdween Pruisen van de kaart.
Met de toename van het territorium nam de demografische diversiteit toe. In 1890 sprak 88,3% van de inwonersDuits, 9,9%Pools, 0,47%Deens en 0,41%Litouws[1] De religieuze samenstelling was in 1890 als volgt: 64,2%protestants, 34,2%katholiek en 1,3%joods.[1]
Het oppervlak van Pruisen groeide van 278.000 km² in 1815 tot 348.657,9 km² in 1866. Na de Eerste Wereldoorlog was het grondgebied kleiner (293.938 km² in 1939). De regio werd van 1525 tot 1918 bestuurd door deHohenzollern en de munt was detaler die tot 1873 30groschen bezat en na 1873 was demark de munteenheid die uit 100pfennig bestond.
Het Pruisenland kwam in de tiende eeuw in de invloedssfeer van de zich uitbreidende Duitse en Poolse staten.Mieszko I, hertog derPolanen, verwierf het gebied in deze eeuw als leen vankeizer Otto I. Zijn opvolgerBolesław I zond in 997Adalbert van Praag met een leger naar het gebied om de heidense Pruisen tekerstenen en te onderwerpen. Ze drongen Bolesławs legers echter terug. Adalbert stierf hierbij als martelaar en werd in 999 heilig verklaard.
De volgende poging de Pruisen te kerstenen kwam van de monnikChristiaan van Oliva, die in 1215 de eerste bisschop van Pruisen werd. De kerstening mislukte echter, evenals de poging van hertogKoenraad van Mazovië het gebied te veroveren. De laatste bood deDuitse Orde in 1225 het bestuur over het Kulmerland aan in ruil voor verovering van de regio.Keizer Frederik II gaf de Orde onder grootmeesterHerman van Salza (regeringsperiode 1209-1239) in 1226 opdracht ook het heidense gebied ten noorden daarvan te veroveren en te besturen, formeel onderleenheerschap van de paus.
De ridders van de Orde onderwierpen en kerstenden de Pruisen te vuur en te zwaard. Als uitvalsbases werd een reeks burchten gebouwd, waaromheen steden ontstonden alsThorn (1231),Kulm (1232),Mariënwerder (1233),Elbing (1237) enKoningsbergen (1255). De Duitse Orde bevolkte het gebied sinds de dertiende eeuw naast Duitse kolonisten ook met Nederlands-Vlaamse kolonisten uit de van oudsher tot het Heilige Roomse Rijk behorendeLage Landen. Daarnaast vestigden de Orderidders eveneensKasjoebische,Mazovische en Poolse kolonisten in de veroverde gebieden. De invloed van de gedecimeerde oude Pruisen werd hierdoor nog verder teruggedrongen. In 1245 verdeelde de legaatWillem van Modena de regio, waar het christendom rond die tijd vaste voet aan de grond had, in vier bisdommen: Ermland, Kulmerland, Pomesanië en Samland. De Pruisen trachtten in deGrote Pruisische Opstand van 1260 een laatste keer hun vrijheid te herwinnen. Na aanvankelijke successen werd de opstand echter op zeer bloedige wijze neergeslagen. Aan het einde van de eeuw had de Duitse Orde het land geheel onder controle. HetDuits, meer specifiek hetNederduits, was sinds het midden van de veertiende eeuw de overheersende taal in Pruisen. DeOudpruisische taal hield aanvankelijk nog in enige afgelegen gebieden stand, maar verdween in de zeventiende eeuw geheel. Na deReformatie werd geleidelijk het Nederduits vervangen door hetHoogduits.
Het hoofdkwartier van de Orde werd in 1309 verplaatst vanVenetië naar het PruisischeMariënburg. Pruisen, sinds 1308-1310 uitgebreid metPommerellen inclusief de handelsstadDanzig, bloeide in de veertiende eeuw sterk op. Het bestuur was competent, de handel floreerde, steden als Danzig en Koningsbergen groeiden snel en de bevolking was relatief rijk. Als hoogtepunt in de geschiedenis van de Ordestaat geldt de regeringsperiode van grootmeesterWinrich van Kniprode (1352-1382).
Daarna raakte het land echter in verval. De steden en de inheemse aristocratie verdroegen de vreemde overheersing steeds slechter. De Orde rekruteerde regeringsfunctionarissen bewust uit het westen en niet uit de plaatselijke bevolking. In 1410 kwam het bovendien tot een oorlog metPolen enLitouwen, waarin grootmeesterUlrich van Jungingen (1407-1410) in deSlag bij Tannenberg (1410) werd verslagen. De Orde verloor in deEerste Vrede van Thorn (1411)Samogitië en moest een enorm geldbedrag opbrengen. Dit en het voortdurende conflict met Polen noodzaakte een belastingverhoging, die de onvrede van adel en steden nog meer vergrootte.
In 1440 verenigden de adel en deHanzesteden Danzig, Thorn en Elbing zich tot dePruisische Bond, die tegen de Orde in opstand kwam en in 1454 de hulp vanCasimir IV van Polen inriep. De hiernavolgende Pools-PruisischeDertienjarige Oorlog (1454-1466) eindigde met een Poolse overwinning. In deTweede Vrede van Thorn (1466) verloor de Duitse Orde met Pommerellen, Kulmerland, Ermland en de rebellerende steden Danzig (Gdańsk), Thorn (Toruń), Elbing (Elbląg) en Mariënburg (Malbork) het gehele westen van Pruisen aan Polen. De Duitse Orde behield het oosten, maar moest daar sindsdien Polen als leenheer erkennen. Het afgestane gebied, sindsdienkoninklijk Pruisen genoemd, kwam ongeveer overeen met de latere provincie West-Pruisen. De zetel van de Orde werd na de annexaties verplaatst van Mariënburg naar Koningsbergen, dat tot 1945 de hoofdstad van Oost-Pruisen zou zijn.
De weigering van grootmeesterAlbrecht van Brandenburg-Ansbach (1490-1568) om het Poolse gezag te erkennen leidde in 1519 opnieuw tot een oorlog. Om het uitzichtloze conflict te beëindigen sloot hij zich aan bij deReformatie, legde hij, op advies vanMaarten Luther, het ambt van grootmeester neer en seculariseerde hij Pruisen. In ruil voor het erkennen van Polen als leenheer ontving hij in 1525 Pruisen in de grenzen van 1466 als erfelijk hertogdom, hethertogdom Pruisen, van koningSigismund I. Uiteraard bleef dit eenvazalstaat van Polen. De Duitse Orde, de katholieke kerk enkeizer Karel V protesteerden vergeefs tegen deze gang van zaken. Albrechts opvolger als grootmeester,Walther van Cronberg, werd in 1530 door de keizer met Pruisen beleend, maar oefende nooit werkelijke macht uit over het gebied. De hertog wist zich te midden van religieuze twisten en opstanden staande te houden, maar moest wel accepteren dat deStaten politiek de overhand kregen. Onder zijn bewind werd in 1544 deAlbertina Universiteit van Koningsbergen gesticht, die een impuls gaf aan het geestesleven.
Albrecht werd in 1568 opgevolgd door zijn zoonAlbrecht Frederik (1568-1618), terwijlJoachim II Hector, keurvorst vanBrandenburg, mede met het gebied werd beleend. Vanwege Albrecht Frederiks toenemende geestesziekte werd Albrechts neefGeorge Frederik I van Brandenburg-Ansbach in 1577 administrator van Pruisen, in 1605 gevolgd door Joachim Hectors kleinzoonJoachim Frederik, die was gehuwd met Albrecht Frederiks dochter. Joachim Frederiks zoonJohan Sigismund (1618-1619) werd na Albrecht Frederiks dood in 1618 hertog van Pruisen.Brandenburg en Pruisen waren hiermee definitief in één hand verenigd. Brandenburg behoorde echter tot hetHeilige Roomse Rijk, terwijl Pruisen nog steeds het opperleenheerschap van Polen moest erkennen. Johan Sigismund was in 1613 op hetcalvinisme overgegaan, maar de relatie met het katholieke Polen en de macht van de streng lutherse Staten noodzaakten hem tot religieuze verdraagzaamheid, een beleid dat zijn opvolgers zouden voortzetten.
Zijn zoonGeorge Willem (1619-1640) raakte door conflicterende belangen verwikkeld in deDertigjarige Oorlog (1618-1648). Pruisen bleef, in tegenstelling tot Brandenburg, gevrijwaard van grootschalige verwoestingen, maar de bezetting van de havensteden doorGustaaf II Adolf betekende een aanzienlijke inkomstenderving. George Willems zoonFrederik Willem (1640-1688), deGrote Keurvorst, centraliseerde het bestuur, voerde economische hervormingen door, beperkte de onder zijn voorgangers sterk gegroeide macht van adel en steden en bouwde een efficiënt en sterk leger op. Bij deVrede van Westfalen (1648) verkreeg hijAchter-Pommeren, de geseculariseerde bisdommenKammin,Minden enHalberstadt en de voogdij over hetaartsbisdom Maagdenburg.
Pruisen had zeer te lijden onder deNoordse Oorlog (1655-1660), waarin Frederik Willem met Polen tegenZweden streed. Na Zweedse successen moest de Grote Keurvorst dit land in 1656 als leenheer accepteren. In ruil voor Brandenburgse hulp in deSlag bij Warschau erkende Zweden Pruisen in hetVerdrag van Labiau (1656) echter als soevereine staat. In hetVerdrag van Wehlau (1657) erkende ook Polen de Pruisische soevereiniteit, die na de oorlog in hetVerdrag van Oliva (1660) internationaal werd aanvaard.
Frederik Willems zoonFrederik III (1688-1713) kreeg na jarenlang onderhandelen vankeizer Leopold I het recht de koningstitel te voeren. Als tegenprestatie moest hij de keizer steunen in deNegenjarige Oorlog (1688-1697) en deSpaanse Successieoorlog (1701-1714). Cruciaal detail was de naam van de nieuwe koningstitel. Frederik kon geen 'koning van Brandenburg' worden, want Brandenburg was deel van het keizerrijk. Ook 'koning van Pruisen' was niet haalbaar, want het westelijke deel van Pruisen was onderdeel van Polen, waar de troon werd geclaimd door Frederiks bondgenoot Zweden. Daarom kroonde de keurvorst zichzelf op 18 januari 1701 tot Frederik I, "koningin Pruisen".
Hoewel de Hohenzollernse gebieden sindsdien doorgaans gezamenlijk als "Pruisen" werden aangeduid, lag het zwaartepunt ervan niet in het eigenlijke Pruisen, dat op de handelsstad Koningsbergen na economisch weinig van belang en relatief dunbevolkt was, maar in het Heilige Roomse Rijk met zijn veel dichtere bevolkingsconcentraties en culturele en economische centra. Aanvankelijk was Brandenburg het belangrijkste kernland van 'Pruisen', maar door belangrijke aanwinsten verschoof het economische en demografische zwaartepunt meer naar het westen. Naast het keurvorstendom Brandenburg en de in 1648 verkregen gebieden bezat het vorstenhuis ook het hertogdomKleef en de graafschappenMark enRavensberg. Frederik verkreeg door zijn betwisting van de erfenis van de Stadhouder-Koning tegen de als universeel erfgenaam aangewezen Johan Willem Friso van Nassau bovendien de graafschappenMeurs enLingen (1702) en uiteindelijk ook het vorstendomNeuchâtel (1707). Door koop verkreeg hij onder meer het graafschapTecklenburg (1707).
De groei van Brandenburg-Pruisen 1600-1795
Frederiks zoon en opvolgerFrederik Willem I (1713-1740), deSoldatenkoning, nam vlak na zijn troonsbestijging deel aan deVrede van Utrecht (1713) die een einde maakte aan de Spaanse Successieoorlog. De vrede bracht hemOpper-Gelre en de mogelijkheid deel te nemen aan deGrote Noordse Oorlog (1700-1721). In deze oorlog verwierf hij van Zweden in 1720Voor-Pommeren metStettin.
De Soldatenkoning zette in navolging van zijn grootvader de militarisering van het land voort. Hij besteedde 85% van het staatsbudget aan het leger en bouwde een enorme troepenmacht op. Onder hem ontstonden het spreekwoordelijke Pruisischemilitarisme en de "typisch Pruisische" plichtsgetrouwe ambtenarij. Hij smeedde zijn staten in 1723 samen onder het overkoepelendeGeneraldirektorium, centraliseerde de financiën en voerde een economisch beleid in de geest van hetmercantilisme. Het door depestepidemie van 1709 ontvolkte Oost-Pruisen bracht hij weer tot bloei door opbouwwerkzaamheden en het aantrekken van tienduizenden migranten, met name protestantseSalzburger emigranten.
Frederik Willems zoonFrederik IIde Grote bouwde Pruisen tijdens zijn bewind van 1740 tot 1786 uit tot Europese grote mogendheid. Hij viel al in het jaar van zijn troonsbestijging het welvarende door Oostenrijk bestuurdeSilezië binnen, waarop hij een omstreden aanspraak maakte na de dood van de Habsburgerkeizer Karel VI in datzelfde jaar. DeEerste Silezische Oorlog (1740-1742) eindigde met een Pruisische overwinning: Karels dochterMaria Theresia moest de annexatie van Silezië erkennen. In deTweede Silezische Oorlog (1744-1745) trachtte Oostenrijk Silezië te heroveren, maar dit mislukte. Frederik viel in 1756Saksen binnen - het begin van deZevenjarige Oorlog (1756-1763), die samenviel met de Derde Silezische Oorlog. Een jaar later viel hij ook het door Oostenrijk in 1743 geannexeerdekoninkrijk Bohemen binnen; hij won deSlag bij Praag, maar zijn beleg van Praag moest hij opgeven na een nederlaag in deSlag bij Kolin. Pruisen werd in de drie jaren daarna bijna vernietigd door een coalitie van Oostenrijk,Frankrijk enRusland. Zijn redding was het overlijden van tsarinaElisabeth van Rusland in december 1761 en de troonsbestijging van de Pruisischgezinde tsaarPeter III in 1762, die meteen vrede sloot. De oorlog kwam formeel tot een einde in deVrede van Hubertusburg (februari 1763), waarbij Pruisen Silezië behield. Het feit dat het land zich tegenover drie grote mogendheden staande had weten te houden, verhief het zelf ook tot die status.
Frederik annexeerde net als Oostenrijk en Rusland in de EerstePoolse Deling (1772) grote delen van het verzwakte Polen. Dit leverde hemWest-Pruisen, hetNetzedistrict enErmland op, waardoor Brandenburg en Pruisen een aaneengesloten geheel vormden. Aangezien het gehele oude Pruisen nu in het bezit van de Hohenzollerns was, kon hij sindsdien de titel "koningvan Pruisen" voeren. De Eerste Poolse Deling betekende een toenadering tot Oostenrijk, maar al in 1778 brak een nieuw conflict uit toen Frederik II in deBeierse Successieoorlog (1778-1779) met succes de Oostenrijkse aanspraken op delen vanBeieren bestreed. In 1785 kwam op zijn initiatief deVorstenbond tot stand, die de Duitse vorsten moest beschermen tegen de Oostenrijkse centralisatie- en annexatiepolitiek.
Zijn latere regeringsjaren besteedde Frederik aan het ontwikkelen van zijn staat. Hij fundeerde het sterke leger op een grote bureaucratie en herstelde het in de Zevenjarige Oorlog deels verwoeste land door kolonisering, het droogleggen van moerassen en het graven van kanalen. Onder zijn hervormingen, in de geest van hetverlicht absolutisme, waren het afschaffen vanfoltering (1747), het verlichten van delijfeigenschap, het invoeren van deleerplicht (1763) en eencodificatie van het recht (Allgemeines Landrecht), die onder zijn opvolger in 1794 werd afgekondigd. Hij toonde zich tolerant jegens de vele katholieken die door de annexatie van Silezië en de Poolse gebieden onder zijn bewind waren gekomen.
Frederiks opvolger, zijn neefFrederik Willem II (1786-1797) was een man van minder kaliber dan zijn voorganger en in veel opzichten diens tegendeel. Zijn bijnaamder dicke Lüderjahn (vert. de dikke losbol) gaf dit ook aan. Echter, hij breidde Pruisen ook aanzienlijk uit. Hij verwierf in 1791 de markgraafschappenBrandenburg-Ansbach enBrandenburg-Bayreuth. In 1793 ondernam hij met Rusland de Tweede Poolse Deling, die hem het gebiedZuid-Pruisen en de steden Danzig en Thorn opleverde. De Derde Deling (1795), die een einde maakte aan Polen als onafhankelijke staat, bracht PruisenNieuw-Silezië enNieuw-Oost-Pruisen inclusiefWarschau.
Frederik Willem viel in 1787 naar aanleiding van deaanhouding bij Goejanverwellesluis van zijn zusterWilhelmina deRepubliek der Zeven Verenigde Nederlanden binnen, een dure en voor Pruisen nutteloze veldtocht, die echter wel belangrijk was voor de Republiek, omdat de stadhouderlijke macht van Wilhelmina's echtgenoot prinsWillem V voorlopig weer hersteld werd. Met de censuur- en religieverordening in eigen land van 1788 onderwierp hij pers, onderwijs en religie aan een strenge staatscontrole, waarmee hij de relatieve vrijheid die heerste onder zijn illustere voorganger een flink stuk terugschroefde.
Frederik Willem II sloot na deFranse Revolutie in 1791 een verbond met Oostenrijk tegen het revolutionaire Frankrijk en streed tegen dit laatste land in de EersteCoalitieoorlog (1792-1797). Reeds in 1795 volgde echter een ommezwaai, toen Pruisen met Frankrijk deVrede van Bazel sloot. In deze vrede erkende Pruisen weliswaar de Franse annexatie van de Pruisische gebieden op de linker Rijnoever, maarNoord-Duitsland kwam de facto in de Pruisische invloedssfeer en het land kreeg de handen vrij in het oosten. Hierdoor kon Frederik Willem in de genoemde Derde Poolse Deling er met het leeuwendeel van de buit vandoor gaan.
De neutraliteitspolitiek van Willem Frederiks zoon en opvolgerFrederik Willem III (1797-1840) leidde in de eerste jaren tot internationale isolatie en afhankelijkheid van Frankrijk.
In paragraaf 3 van deReichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 worden de belangen van Brandenburg-Pruisen geregeld. Voor het verlies van het hertogdom Gelre en het op de linker Rijnoever gelegen deel van hethertogdom Kleef, voor hetvorstendom Meurs, de districtenZevenaar,Huissen enMalburgen en voor het verlies van de Rijn- en Maastollen krijgt de koning:
de stad Münster en een deel van hetbisdom Münster (volgt de beschrijving van de lijn die het bisdom deelt).
Napoleon drong Pruisen, na Oostenrijk en Rusland in deSlag bij Austerlitz (1805) te hebben verslagen, een bondgenootschap op. Frederik Willem sloot kort daarna achter Napoleons rug om echter een verdrag met Rusland. Dit had een Franse invasie tot gevolg, die het lot van Pruisen bezegelde: de Pruisische strijdkrachten, onder opperbevel vanKarel Willem Ferdinand van Brunswijk, leden in deSlag bij Jena en Auerstedt (1806) een verpletterende nederlaag. Napoleon hield op 27 oktober zijn intocht in de Pruisische hoofdstad Berlijn. Het hof vluchtte naar Oost-Pruisen. Na twee nieuwe veldslagen bij Eylau en Friedland, beide in 1807 in het voormalige Oost-Pruisen, moest Frederik Willem op 9 juli 1807 deVrede van Tilsit sluiten, waarin Pruisen - slechts op voorspraak van tsaarAlexander I - bleef voortbestaan, maar meer dan de helft van zijn grondgebied kwijtraakte. Zelfs het appel van Pruisens charismatische en nog altijd zeer populaire koningin Luise kon Napoleon niet tot verzachting van zijn vredesvoorwaarden bewegen. De aanwinsten uit de Tweede en Derde Poolse Deling kwamen grotendeels aan het hertogdomWarschau. Pruisen moest zich bovendien aan hetcontinentaal stelsel conformeren en het leger sterk inkrimpen.
Na Napoleons mislukteRussische veldtocht zag Pruisen, waar het nationalisme door de Franse aanwezigheid en de hervormingen sterk was opgekomen, de kans weer tegen Frankrijk ten strijde te trekken. Het streed met een leger van 280.000 man in deBevrijdingsoorlogen en droeg in 1815 onderGebhard Leberecht von Blücher beslissend bij aan Napoleons ondergang in deSlag bij Waterloo.
HetCongres van Wenen (1814-1815) herstelde Pruisen niet in zijn oude vorm. Van de bij de Tweede en Derde Poolse Deling verkregen gebieden kreeg het slechts hetgroothertogdom Posen terug; de rest werd als deel vanCongres-Polen aan Rusland toegekend. Pruisen kreeg echter welVoor-Pommeren, de helft van hetkoninkrijk Saksen en in het westen het niet aan de rest van het land grenzendeRijnland enWestfalen.
Het Rijnland bleek voor het voornamelijk agrarische Pruisen een belangrijke aanwinst te zijn. De al goed ontwikkelde en grote industriële basis van het gebied, vooral op ijzer en kolen georiënteerd, gaf een belangrijke impuls tot verdere modernisering van het land. Het nu weer uit twee delen bestaande Pruisen maakte zich in de eerste helft van de negentiende eeuw sterk voor de economische vereniging van Duitsland. In 1834 kwam op Pruisisch initiatief de DuitseZollverein tot stand, waarvan vrijwel alle Duitse staten lid werden en die sterk bijdroeg aan deindustrialisering en economische eenwording van Duitsland.
Sinds 1815 domineerde Pruisen met Oostenrijk de in dat jaar in het leven geroepenDuitse Bond. Hierin werkten de twee Duitse grote mogendheden samen om de politieke status quo te behouden. Dit geschiedde door het onderdrukken van liberale en nationalistische elementen, met name na deBesluiten van Karlsbad van 1819. Kort na elkaar verdwenen liberale staatslieden als Stein en Humboldt van het toneel. Van de door Frederik Willem tot driemaal toe beloofde volksvertegenwoordiging kwam vrijwel niets terecht: er werden slechtsProvinciale Landdagen ingevoerd (1823), bestaande uit vertegenwoordigers van de adel, burgers en boeren, waarin echter alleen grondbezitters waren vertegenwoordigd. Het aanvankelijk tolerante beleid jegens de Poolse bevolking in de oostelijke provincies sloeg om na deNovemberopstand in Congres-Polen (1830-1831). Polen werden uit overheidsfuncties ontslagen en het Pools als taal van bestuur en onderwijs sterk teruggedrongen.
Maart 1848: revolutionairen op de barricaden in Berlijn
De troonsbestijging vanFrederik Willem IV (1840-1861) leek een liberale periode in te luiden. Hij beëindigde dedemagogenvervolgingen, versoepelde de censuur enigszins en liet verschillende liberale denkers vrij. In 1847 riep hij een landelijke volksvertegenwoordiging samen, deVerenigde Landdag. Deze had echter slechts zeer beperkte bevoegdheden en de koning had in zijn openingsrede expliciet gesteld dat hij de invoering van een constitutioneel systeem niet zou dulden.
De beperktheid van deze maatregelen, de misoogst en de schaarste (met name inOpper-Silezië) leidden na de ParijseFebruarirevolutie in maart 1848 in heel Duitsland tot de liberaleMaartrevolutie. Frederik Willem bleek vrijwel onmiddellijk tot concessies bereid. Hij zegde verschillende liberale maatregelen toe, riep eenconstituante bijeen en benoemde op 29 maart een liberale regering onderLudolf Camphausen. Reeds enkele maanden later herriep de koning zijn concessies echter weer. Op 2 november stelde hij de contrarevolutionaire minister-presidentFriedrich Wilhelm von Brandenburg aan. Op 5 december werd de geoctrooieerde grondwet van kracht, die de staatsmacht grotendeels in handen van de koning legde, hetalgemeen kiesrecht verving doordrieklassenkiesrecht en het parlement verkleinde.
In de Duitse politiek (de Duitse Bond was in 1848 buiten werking gesteld) voegde Frederik Willem IV zich aanvankelijk naar de besluiten van het liberaleFrankfurter Parlement. Hij steunde het parlement in deSleeswijk-Holsteinse kwestie door troepen naarSleeswijk enHolstein te zenden, maar sloot op 26 augustus 1848 zonder het parlement daarin te kennen een wapenstilstand. Toen het Frankfurter Parlement hem in 1849 de Duitse keizerskroon aanbood, distantieerde hij zich geheel van de liberalen door te verklaren dat hij de kroon niet van een volksvertegenwoordiging, maar alleen uit handen van de andere Duitse vorsten kon ontvangen. Dit betekende de genadeklap voor de liberale beweging.
Frederik Willem trachtte hierna met het voorstel van zijn ministerJoseph von Radowitz alsnog deklein-Duitse oplossing te verwezenlijken: een verenigd Duitsland onder Pruisische leiding, zonder Oostenrijk. Hij sloot op 26 mei 1849 hetDriekoningsverbond metSaksen enHannover, waarbij zich de meeste kleine Duitse staten aansloten. Toen Oostenrijk, dat aanvankelijk zijn handen vol had gehad aan de revolutie inHongarije, zich eind 1849 weer met Duitse zaken kon bezighouden, was het echter snel afgelopen met de Pruisische plannen. Om tot een grondwet voor de geplande unie te komen, daagde in maart en april 1850 nog wel hetErfurter Parlement, dat echter werd geboycot door de nu pro-Oostenrijkse koninkrijken Saksen en Hannover, alsmede (vanwege het ontbrekende democratische element) door de liberalen. Op 16 mei 1850 kwam de Bondsdag van de Duitse Bond weer bijeen. Pruisen werd in hetVerdrag van Olmütz (29 november) uiteindelijk gedwongen zijn verenigingspolitiek op te geven en zich te schikken in een heroprichting van de Duitse Bond.
De Maartrevolutie bracht Pruisen wel enige territoriale winst. Het verwierf in 1849 de Zuid-Duitse vorstendommenHohenzollern-Sigmaringen enHohenzollern-Hechingen, waarvan de vorsten troonsafstand hadden gedaan ten gunste van Pruisen.
De nederlaag van Olmütz betekende in Pruisen een tijdperk vanconservatieve restauratie en reactie waarbij veel liberale vrijheden weer werden teruggedraaid. Onder de regering van de oer-conservatieve minister-presidentOtto Theodor von Manteuffel won de Pruisische landadel, de conservatieveJunkers, aan invloed. Er werden verschillende reactionaire maatregelen genomen, de liberale partij werd geïntimideerd, beambten en rechters meer van de kroon afhankelijk gemaakt en de macht van de koning vergroot. In 1854 bereikten de Junkers het inrichten van hetHerrenhaus als Eerste Kamer, met erfelijke of door de koning voor het leven benoemde leden. De leden van de Tweede Kamer, voortaanHuis van Afgevaardigden geheten, werden gekozen volgens het drieklassenkiesrecht, dat het vermogende volksdeel bevoordeelde.
Tegelijkertijd industrialiseerde het land snel. Spoorwegen, post en telegrafie ontwikkelden zich in snel tempo en er werden veel nieuwe wegen en kanalen aangelegd, waaronder hetElbing-Osterode-kanaal. In steenkoolgebieden alsSilezië, hetRuhrgebied en hetSaargebied werden voortvarend nieuwe mijnen geopend. Met de toenemende stroom steenkolen werd de eveneens explosief groeiende ijzer- en staalindustrie mogelijk. Zodoende groeiden deze gebieden uit tot belangrijke industriële centra. Silezië kende met deweveropstand van 1844 ook het eerste belangrijkeproletarische oproer van de Duitse landen.[5] Aan de basis van de staal- en kolenindustrie in het Ruhrgebied stonden bedrijven alsKrupp enThyssen.
OnderWilhelm I (1861-1888), sinds 1858 regent namens zijn geestesziek geworden broer Frederik Willem IV, begon weer een meer liberale periode. Hij ontsloeg in 1858 de conservatieve regering-Manteuffel en luidde met het nieuwe liberale ministerie vanKarel Anton van Hohenzollern-Sigmaringen het "nieuwe tijdperk" in. In deze periode werd de vrijheid van pers en vereniging vergroot en kregen de liberalen een meerderheid in de landdag.
De liberalen, sinds 1861 verenigd in deDeutsche Fortschrittspartei, wilden echter geen geld vrijmaken voor de door Wilhelm en zijn minister van OorlogAlbrecht von Roon voorgestelde nieuwe legerwet (o.a. langere diensttijd en betere bewapening). Dit aanvankelijk oppervlakkige geschil groeide, aangewakkerd door conservatieven en liberalen, uit tot een"Verfassungskonflikt", waarin geen van beide partijen tot een compromis bereid was. Het nam zulke proporties aan dat Wilhelm op het hoogtepunt ervan zelfs aan aftreden dacht. Hij schoof het ministerie-Hohenzollern op 17 maart 1862 echter terzijde en benoemde op 23 september de conservatieveOtto von Bismarck tot minister-president. Deze slaagde erin vier jaar lang zonder parlement te regeren en beëindigde het conflict uiteindelijk in het voordeel van de kroon.
Op weg naar de Noord-Duitse Bond en het keizerrijk
Bismarck, die de koning al snel overheerste, zag in dat de Duitse politieke verhoudingen in een Pruisisch-Oostenrijkse strijd zouden uitmonden en stuurde hier met zijn plannen de klein-Duitse oplossing te verwezenlijken ook op aan. In 1863 deed hij deFrankfurter Vorstendag - waarin de Oostenrijkse ideeën om de Duitse Bond nieuw leven in te blazen zouden worden besproken - mislukken door Wilhelm ervan te overtuigen weg te blijven.
Toen de Sleeswijk-Holsteinse kwestie in 1863 weer acuut werd, drukteOtto von Bismarck met Oostenrijk militaire interventie van de Duitse Bond door. Na de Pruisisch-Oostenrijkse overwinning in dezeTweede Duits-Deense Oorlog (1864) werden de hertogdommen Sleeswijk, Holstein enLauenburg aanvankelijk door de twee overwinnaars gemeenschappelijk bestuurd. Voor Pruisen bood dit perspectief tot gebiedsuitbreiding inNoord-Duitsland en bovendien een twistappel waarmee een oorlog met Oostenrijk kon worden uitgelokt. Omdat het gezamenlijke bestuur al snel onwerkbaar bleek, deelde men de bezette gebieden in hetVerdrag van Gastein (1865) op: Oostenrijk kreeg Holstein en Pruisen Sleeswijk en Lauenburg.
Het kwam alsnog tot oorlog toenOtto von Bismarck Oostenrijk er in 1866 van beschuldigde het Verdrag van Gastein te hebben geschonden. De door Oostenrijk voorgestelde mobilisering van de troepen van de Duitse Bond leidde tot een Pruisische oorlogsverklaring. DePruisisch-Oostenrijkse Oorlog (1866), die in werkelijkheid om de hegemonie in Duitsland ging, deed de Duitse Bond definitief uiteenvallen. Pruisen, onderHelmuth von Moltke, versloeg Oostenrijk beslissend in deSlag bij Königgrätz (3 juli 1866). Frans ongenoegen over de Pruisische overwinning leidde ertoe dat Bismarck Oostenrijk en de Oostenrijks gezinde Zuid-Duitse staten moest ontzien. Pruisen annexeerde wel Sleeswijk, Holstein en Lauenburg, alsmede de Oostenrijkse bondgenotenHessen-Kassel,Nassau,Hannover enFrankfort inNoord-Duitsland. Sindsdien vormde het land een aaneengesloten geheel. Reeds gedurende de oorlog had het een nieuwe statenbond voorbereid, de door Pruisen geleideNoord-Duitse Bond, waarvan alle Duitse staten ten noorden van deMain - al dan niet gedwongen - lid werden. Wilhelm I werd bondspresident en Bismarck bondskanselier.
In het conflict met Frankrijk om de kandidatuur voor de vacante Spaanse troon vanLeopold van Hohenzollern-Sigmaringen, een prins uit de katholieke tak van het Pruisische koningshuis, lokte Bismarck in 1870 met hetEmser Depesche een Franse oorlogsverklaring uit. In de hieropvolgendeFrans-Duitse Oorlog (1870-1871) sloten ook de Zuid-Duitse staten zich bij Pruisen aan. De strijd besliste zich in Pruisisch voordeel in deSlag bij Sedan (1 september 1870), waarbij het Franse staatshoofd keizerNapoleon III werd gevangengenomen. Op 18 januari 1871 werd teVersailles hetDuitse Keizerrijk uitgeroepen met Wilhelm I als "Duits keizer" en Bismarck als rijkskanselier. Volgens de afspraken in het daaropvolgende vredesverdrag moest Frankrijk het Duitstalige, maar al sinds de 17e eeuw tot Frankrijk behorende,Elzas en Lotharingen afstaan aan het nieuwe Duitse keizerrijk.
Pruisen (blauw) in het Duitse Rijk in de periode 1871-1918
DeDuitse eenwording onder Pruisische leiding betekende in de praktijk dat Pruisen in Duitsland opging. Sommige historici laten de geschiedenis van Pruisen dan ook in 1871 ophouden. Het land werd gereduceerd tot een van de Duitse deelstaten, al was het verreweg de grootste en dominantste. De Pruisische politiek was verweven met die van het Rijk: de keizer was tegelijkertijd koning van Pruisen, de rijkskanselier vrijwel altijd ook minister-president.
Otto von Bismarck voerde van 1871 tot 1877 deKulturkampf tegen deRooms-Katholieke Kerk. Dit was in Bismarcks ogen een "preventieve oorlog tegen een interne vijand". Hij was bang dat de katholiekeZentrumspartei – die haar aanhang vooral in het meest katholieke zuiden van Duitsland had – een bedreiging zou gaan vormen voor het door de protestants-Pruisische elite gedomineerde keizerrijk. Hij vreesde ook dat Duitse katholieken samen zouden spannen met Franse en Oostenrijkse katholieken in een supranationale organisatie. Vooral de uitlating van de conservatieve pausPius IX (1846 tot 1878) dat katholieken allereerst 'schapen onder de hoede van de Kerk zijn en daarna pas burgers van hun land' gooide olie op het vuur. In 1872 werd in Pruisen het kerkelijk toezicht op het onderwijs afgeschaft, in 1874 hetburgerlijk huwelijk ingevoerd. DeMeiwetten van 1873 leidden tot ontzetting uit het ambt en soms vervolging van talrijke geestelijken. De overheid onderwierp de Poolse bevolking in de oostelijke provincies aan een streng beleid vangermanisering. Toen echter in 1878 de nieuwe pausLeo XIII een verzoenende houding aannam, werden de meeste van deze maatregelen teruggedraaid. Bismarck werkte nu zelfs samen met de katholieken in zijn strijd tegen de socialisten, die sterk opkwamen.
Wilhelm I werd in 1888 opgevolgd door zijn zoon, de "99-dagen-keizer"Frederik III (1888), die echter stervende was aan keelkanker. Frederik was, in tegenstelling tot zijn vader en zijn zoon, liberaal gezind. Hij bereikte echter gedurende zijn zeer korte regeringsperiode niet meer dan het ontslag van de aartsconservatieve minister van Binnenlandse ZakenRobert von Puttkamer. Zijn zoonWilhelm II (1888-1918) was evenals Bismarck conservatief gezind, maar ontsloeg Bismarck in 1890 omdat hij voortaan zelf het beleid wilde bepalen en geen behoefte had aan een sterke minister-president. Vanaf toen waren de eerste ministers meestal zwakke figuren. De keizer voerde echter, in tegenstelling tot Bismarck, een riskante en ondoordachte buitenlandse politiek. Ten gevolge van deze politiek sloten de potentiële Duitse tegenstanders zich steeds meer aaneen totdat alleen Oostenrijk nog een verbond met het Keizerrijk had.
Europa stevende rond 1900 (hetfin de siècle), door o.a. het alomtegenwoordigenationalisme enchauvinisme en het onderlinge wantrouwen, bijna onvermijdelijk op een oorlog af. In 1914 was het dan ook zover. De Duitse nederlaag in dezeEerste Wereldoorlog en deNovemberrevolutie van 1918 brachten uiteindelijk het aftreden van Wilhelm II als koning en keizer en de afschaffing van het keizerrijk.
Pruisen bleef binnen de nieuweWeimarrepubliek als deelstaatVrijstaat Pruisen gehandhaafd, ondanks aanvankelijke plannen tot het tegendeel, maar verloor zijn speciale verhouding tot het rijk. De traditionele Pruisische elite bleef evenwel sterk in het landelijk bestuur vertegenwoordigd.
Het land verloor door de bepalingen van hetVerdrag van Versailles uitgestrekte grondgebieden. De meeste regio's die Duitsland moest afstaan of die werden geannexeerd, hadden tot Pruisen behoord:Noord-Sleeswijk kwam aanDenemarken,Posen,West-Pruisen en Oost-Opper-Silezië grotendeels aanPolen,Hlučínsko aanTsjecho-Slowakije,Eupen enMalmedy aanBelgië en hetMemelland aanLitouwen (verder gingen ook het niet tot Pruisen behorende Elzas en Lotharingen terug naar Frankrijk). Net als vóór de Poolse Delingen was Oost-Pruisen van de rest van het land afgescheiden. Ertussen lagen dePoolse Corridor en devrije stad Danzig, die onder de hoede van deVolkenbond zelfstandig was geworden. Een kleine gebiedswinst vormde in 1921 de aansluiting van de vrijstaatPyrmont bij Pruisen, in 1929 gevolgd doorWaldeck.
In 1919 werd in Pruisen het drieklassenkiesrecht afgeschaft ten gunste van algemeen kiesrecht en in 1920 kreeg het land een democratische grondwet. Van 1919 tot 1932 regeerden er democratisch gezinde coalities vanSPD,Zentrum enDDP (1921-1925 ookDVP), meestal onder de Oost-PruisOtto Braun. Hij stabiliseerde de politiek en voerde enkele baanbrekende hervormingen door. De minister van Binnenlandse ZakenCarl Severing hervormde de Pruisische politie op democratische wijze. Als reactie op de groeiendecommunistische ennationaalsocialistische bewegingen introduceerde de regering-Braun in 1932 deconstructieve motie van wantrouwen, volgens welke men de minister-president alleen ten val kon brengen door een ander te kiezen. Door deze maatregel konden de communisten en de nationaalsocialisten, als ze samen een meerderheid haalden, geen gemeenschappelijke regering vormen.
Geallieerde bezettingszones in 1947. De Pruisische gebieden ten oosten van de Oder en Neisse zijn verdeeld tussen Polen en de Sovjet-Unie
Nog in 1932 plaatste rijkskanselierFranz von Papen het land echter met een noodverordening, de zogenaamdePreußenschlag, onder direct gezag van het rijk. Hij liet de Pruisische ministeries bezetten en de ministers heenzenden en nam zelf als "rijkscommissaris voor Pruisen" de macht over. In 1933, na de machtsovername doorAdolf Hitler, werdHermann Göring minister-president. DeGelijkschakelingswet van datzelfde jaar en deRijksstadhouderswet van 1935 beroofden de deelstaat formeel van zijn laatste restje zelfstandigheid. Hitler verenigde Pruisen vrijwel geheel met het rijk: hij werd zelf rijksstadhouder van Pruisen en voegde de meeste ministeries samen met de rijksministeries.
Pruisen werd in 1937 conform hetGroß-Hamburg-Gesetz uitgebreid met de voormaligevrije stad Lübeck. De sinds 1939 in deTweede Wereldoorlog geannexeerde Poolse gebieden werden echter overwegend niet opnieuw bij Pruisen ingedeeld, maar kregen de status vanrijksgouw in het vergrote Duitse Rijk (sinds 1943 officiële naamGroot-Duitse Rijk).
Pruisen was in deBondsrepubliek Duitsland in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog slechts in beperkte mate het onderwerp van discussie. Veel Duitsers brachten het land in verband met de opkomst van het nazisme, zoals ook de geallieerden hadden gedaan. Pruisen was in de ogen vanWinston Churchill de bron van alle kwaad die met wortel en tak moest worden uitgeroeid. Ook het communistische regime van deDuitse Democratische Republiek probeerde, onder meer door het slopen van symbolische gebouwen, de herinnering aan Pruisen te doen vervagen. Verder hoopten de Oost-Duitse communisten met de verwijdering van deJunkerklasse, die ook in de Weimarrepubliek en in de nazitijd nog sterk in het officierskorps van het leger vertegenwoordigd waren, het vermeend reactionaire Pruisen voorgoed te vernietigen.Preußentum stond volgens hen immers voor een intolerante, inhumane en militaristische politieke cultuur die met kadaverdiscipline, blinde gehoorzaamheid en stampende laarzen de weg zou hebben vrijgemaakt voor het nazisme.
In de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig van de 20e eeuw kende de Bondsrepubliek echter de zogenaamdePreußenwelle, waarin Pruisen veelvuldig in de aandacht stond en het onderwerp was van heftig debat. In deze jaren formuleerde men ook de typisch Pruisische "deugden", zoals bescheidenheid, discipline, plichtsgetrouwheid en zelfopoffering. In deze optiek was Pruisen de drager van een rationele orde met een tolerante houding ten opzichte van religieuze minderheden, goed onderwijs, vooruitstrevende sociale politiek en een efficiënte en niet-corrupte bureaucratie. Ook in de DDR kwam het tot een herwaardering van Pruisen. In november 1980 gaf partijvoorzitterErich Honecker de aanwijzing om hetruiterstandbeeld van Frederik de Grote te restaureren en terug te plaatsen aan deUnter den Linden inOost-Berlijn.
Serieuze pogingen Pruisen nieuw leven in te blazen zijn er ondanks deze positieve herwaardering evenwel nooit geweest, afgezien van een afgewezen voorstel de deelstatenBerlijn enBrandenburg samen te voegen onder de naam Pruisen. Een belangrijke factor in de snelle "dood" van het land was het feit dat Pruisen een kunstmatige eenheid was geweest, die niet uitging van het woongebied van een volk, zoalsBeieren enSaksen, maar slechts was ontstaan door de ambities en lotgevallen van het vorstenhuis Hohenzollern. De 'Pruisen' als volk bestond uit een conglomeraat van als voornaamste Saksen, Franken, Hessen, Friezen, Sorben en Polen en vele andere kleinere volksgroepen. In delate middeleeuwen en het begin van demoderne tijd waren trouwens ook vrij veel groepjes kolonisten uit deLage Landen naar het oosten getrokken zoals de streek rond Koningsbergen.
Pruisen leeft in de Duitse taal nog voort in uitdrukkingen alspreußischer Drill (harde dril) enpreußisch sparsam (erg zuinig). In Beieren worden inwoners vanNoord-Duitsland, dat voorheen bijna geheel onder Pruisisch bestuur stond, nog steeds vaak pejoratiefPreißn genoemd en is het scheldwoordSaupreiß (rot-Pruis) nog algemeen gangbaar als aanduiding voor deze 'bevolkingsgroep'. In Nederlandse dialecten (Limburgs,Nedersaksisch) bestaan nog woorden alsPruis enPruus, die Duitser betekenen. Verder herinneren in de taal de namen van de kleurPruisisch blauw, de plaatsPreußisch Oldendorf en de voetbalclubsBorussia Dortmund,Borussia Mönchengladbach enPreußen Münster nog aan het land. Het zwart-witte tenue van Duitse sportteams, het nationale voetbalteam inbegrepen, is bovendien ontleend aan het zwart/wit van de Pruisische vlag.
Pruisen werd na hetCongres van Wenen op 30 april 1815 in tien provincies verdeeld, die met uitzondering van Posen, West- en Oost-Pruisen tot deDuitse Bond toetraden. De provincies waren onderverdeeld inRegierungsbezirke en die op hun beurt in districten (Landkreise) en stadsdistricten (Stadtkreise). Justitie, leger en kerk waren parallel aan deze indeling georganiseerd:[6]
Pruisen was overwegend protestants, maar kende, vooral na de annexatie van Silezië en het Rijnland en de Poolse Delingen, een aanzienlijke katholieke minderheid. De grootste etnische minderheid waren de Polen.
i) Incl.Kasjoeben ii) De bron specificeert "Wendisch", een thans verouderde naam. iii) Volgens de bron spreken van de hier als Friestalig vermelde personen er slechts 25000 Fries, de restPlatduits.
Koch, H.W. (1978)A History of Prussia. Longman, Londen,ISBN 0-582-48190-2
Bronnen, noten en/of referenties
Haffner, S. (1979)Preußen ohne Legende. Gruner + Jahr, Hamburg,ISBN 3-442-75544-1
Köbler, G. (1990)Historisches Lexikon der deutschen Länder. Die deutschen Territorien vom Mittelalter bis zur Gegenwart. 3., verbesserte, um ein Register erweiterte Auflage. C.H. Beck, München,ISBN 3-406-34838-6
Koch, H.W. (1978)A History of Prussia. Longman, Londen,ISBN 0-582-48190-2
Meyers Konversations-Lexikon. Eine Encyklopädie des allgemeinen Wissens. 4., gänzlich umgearbeitete Auflage (1885-1890) Bibliographisches Institut, Leipzig,band 13.
↑abcBrockhaus' Konversationslexikon (1894-1896),F.A. Brockhaus: Leipzig, Berlijn en Wenen. Band 62, p 389
↑Brockhaus' Konversationslexikon (1894-1896) F.A. Brockhaus: Leipzig, Berlijn en Wenen. Band 62, p 388
↑Sebastian Haffner, Pruisen, deugden en ondeugden van een miskende staat, 2004
↑Heinrich Heine schreef in 1844 zijn opstandige Weberlied en Gerhart Hauptmann schreef het toneelstuk Die Weber, een sociaal-realistisch drama. Beide werken zijn gebaseerd op de Silezische weveropstand in 1844. Die Weber werd in 1893 in Berlijn opgevoerd