Een voorbeeld van eenpoldermolen. Dewaterstand is aan de voorkant van de molen anders dan aan de achterkant van de molen.
Eenpolder is een relatief laaggelegen, door demens permanent drooggelegd stuk land dat door een of meerwaterkeringen wordt omgeven en waarvan dewaterstand kunstmatig wordt geregeld. Een polder wordt beschouwd als een waterstaatkundige eenheid; het heeft geen verbinding met hetbuitenwater, behalve viawaterbouwkundigekunstwerken.
Hetwoord 'polder' is afgeleid van hetMiddelnederlandse woordpolre, dat afkomstig is van hetOudnederlandse woordpolra.[1] De oorspronkelijke betekenis was "verhoging van aangeslibd land" en is onder andere verwant met de woorden "(uit)puilen" en "poel". Determ 'polder' is overgenomen in 36talen, waaronder ook hetEngels.[2]
DeAngerense polder nabij deNederrijn: een voorbeeld van een rivierpolder.
Polders kunnen ingedeeld worden bij verschillende typen polderlandschappen. In de onderstaande opsomming staan verschillende soorten polders. Deze zijn hoofdzakelijk gedifferentieerd op basis van hun landschappelijke geschiedenis,bodemsamenstelling,hydrologische toestand en de (huidige) wijze vanlandschapsbeheer.
Jongezeekleipolders: ontstaan door het indijken van zee-inbraken en/of nieuwe landaanwas
Rivierpolders (soms rivierkleipolders ofwaarden genoemd): een ingedijkt gebied in hetrivierlandschap
Jongedroogmakerijen (soms Zuiderzeepolders genoemd): ontstaan door droogmaling van een (toenmalig) stuk(binnen)zee
Oude diepedroogmakerijen: ontstaan door het droogmalen vanveenplassen of 'meren' (deze polders hebben nu veelal eenzeekleibodem, maar zandbodems komen in mindere mate ook voor)
Laagveenpolders (veelalveenweidegebied): een ontgonnenveengebied dat doorinklinking zo ver onderNAP is gezakt dat bedijking en bestendige (kunstmatige) afwatering in dit gebied noodzakelijk is
De verschillende soorten polderlandschappen kunnen ruwweg worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën. De eerste categorie van polderlandschappen bevat de bemalen, ingedijkte stukken land van een (voormalig)getijdengebied langs eenkust ofrivier, maar ook de drooggemalen ingedijkte stukken land van een voormalige(binnen)zee, zoals inFlevoland. Door de indijking van getijdengebieden (gebieden die periodiek droogvallen) kan het terrein permanent drooggemaakt worden ten behoeve van de in cultuur name van de grond. Aan de kust zijn dit zee-inbraken,kwelders of stukken nieuwe landaanwas. Langs een rivier betreft dit meestal een deel van eenriviervlakte ofuiterwaard.
De tweede categorie polderlandschappen zijn deverveningspolders. Deze liggen vooral in het westen van Nederland. Verveningspolders zijn ontstaan in ontgonnen (voormalige) veengebieden. In het merendeel van de ontgonnen veengebieden zijn door de grootschalige winning vanturf grote 'meren' ontstaan:veenplassen. Later zijn deze veenplassen drooggelegd door middel van inpoldering, waardoor de oude diepedroogmakerijen ontstonden. Een bekend voorbeeld hiervan is deHaarlemmermeer. In bemalen veengebieden waar debodem nog steeds uit een aanzienlijkhorizont (of horizonten) metlaagveen bestaat dat dicht aan de oppervlakte ligt, spreekt men vaak van een laagveenpolder. Dit poldertype onderscheidt zich dan ook voornamelijk van de oude diepe droogmakerijen op basis van de bodemsamenstelling. In de laagveenpolders liggen vaakveenweidegebieden.
Door de meeste polders lopen relatief veel gegravenwatergangen, waaronder vooral veel(hein)sloten die in verbinding staan met eenhoofdwatergang. In laagveenpolders zijn in het bijzonder veelweteringen gegraven. Voor deafwatering is het belangrijk dat het polderwater in sloten en/of weteringen goed kan blijven doorstromen. Hiervoor is het van belang dat deze watergangen niet gaan dichtslibben, of viasuccessie van devegetatie gaan dichtgroeien ofverlanden. Ten behoeve van de waarborging van de effectiviteit van de watergangen wordt er doorgaans twee keer per jaargeschouwd door het desbetreffendewaterschap. Eigenaren van land dat grenst aan sloten of weteringen worden vaak verplicht om hun helft van de watergang met inbegrip van het oevertalud zelf te (laten) onderhouden.
Nederland telt ongeveer 4000 polders. De helft van het polderoppervlak vanEuropa ligt in Nederland. Bijna heel West-Nederland (met uitzondering van deduinen en deeilanden) en een groot deel vanFriesland enGroningen bestaat uit polderland. InNoord- enZuid-Holland betreft dit het hele gebied tussenDen Helder en deNieuwe Waterweg. Dit is geen land dat is drooggelegd uit de zee, maarveenland dat oorspronkelijk enkele meters boven zeeniveau lag. Rond 800 à 1000 n.Chr. is men hetveen gaan ontginnen. Dat bracht drainage en ontwatering van het veen met zich mee; levendhoogveen in opgezwollen toestand bestaat bovendien voor 90% uit water. Door ontwatering verloor het veen dus een groot deel van zijn volume, en klonk daardoor flink in. Hierdoor trad een aanzienlijke daling van het veenoppervlak op. Bovendien kwam het veen (dat uit afgestorven plantenresten bestaat) door de verlaging van de waterstand ten behoeve van deakkerbouw goed in contact met de lucht. Daardooroxideerde het veen voor zover gelegen boven degrondwaterspiegel. Dit droeg in belangrijke mate bij aan de daling van het veenoppervlak. Door inklinking en oxidatie is het veenoppervlak in de periode tussen 1000 en 1200AD gedaald tot het niveau van gemiddeldhoogwater op deZuiderzee. Bedijking van het veenland werd toen noodzakelijk. Achter dedijken ging de bodemdaling door en werd bemaling noodzakelijk om het overtollige water te kunnen lozen. De opgetreden bodemdaling is er de oorzaak van dat de bodem van West-Nederland nu enkele meters beneden zeeniveau ligt. In hetHollandse veengebied zijn enkele grote 'meren' ontstaan. Deze meren zijn in de17e eeuw (maar ook daarna) drooggemalen. Voorbeelden van dergelijke oude droogmakerijen zijn deSchermer en deBeemster (beide in de 17e eeuw) en deHaarlemmermeer (in de 19e eeuw). Voorts heeft in Noord-Holland landaanwinning plaatsgevonden door de inpoldering van land boven de lijn Schagen-Medemblik, dat in de periode van de12e eeuw t/m de14e eeuw prooi was geworden van de uitbreidendeZuiderzee. De oudste droogmakerij is deAchtermeer (1533), nu gelegen in debebouwde kom vanAlkmaar. Een andere oude droogmakerij ishet Bildt (1505) in Friesland, wat voor die tijd deel uitmaakte van deMiddelzee.
In het gebied ten zuiden van de Nieuwe Waterweg is deNoordzee vanaf500 v.Chr. viariviermondingen binnengedrongen in hetveenlandschap, en heeft daar het getijdengebied (doorsneden doorgeulen) doen ontstaan dat we nu nog kennen. Dit gebeurde in fasen. Het veen is door de binnendringendezee bedekt geraakt met een laagzeeklei van ongeveer 1 meter dik. In de geulen is het veen weggeslagen. Delen van het getijdengebied slibden op tot boven gemiddeld hoogwater, en kwamen min of meer permanent droog te liggen (kwelders). Na bewoning in deRomeinse tijd vond er in de9e eeuw bewoning in het getijdengebied plaats op kunstmatig verhoogderingwalburgen: onder andere ter plaatse vanBurgh,Oost-Souburg enMiddelburg.
Zicht over de NieuweGroedsche Polder: een voorbeeld van een zeekleipolder.
In de12e eeuw begon men met de systematische bedijking van enkele grotere kweldercomplexen. De oudste dijken omsloten en beschermden het zogenaamde Oud- en Middelland vanZeeland. Walcheren, Beveland en Schouwen behoren daartoe. Vanaf het jaar 1200 werden vervolgens droogvallende buitendijkse gronden bedijkt en toegevoegd aan het Oud- en Middelland. Dat was het Nieuwland: bestaande uit de zogenaamde op- en aanwaspolders. Het veen onder de kleilaag in het getijdengebied bevatte een aanzienlijk percentagezeezout. Het is daarom in delate middeleeuwen op grote schaal afgegraven voor de winning van het zout. Dit wordt aangeduid als 'darinckdelven', 'moernering' of 'selnering'. Het heeft geleid tot een oppervlakteverlaging van rond de 1 meter. Dit bracht de bedijkte gebieden in gevaar. Het verder afgraven van het veen werd daarom in de13e eeuw verboden. Toch is het nog tot in de16e eeuw doorgegaan.[3] Het Oudland ligt nu lager dan -1 m, het Middelland op -1 tot +0,5 m, en het Nieuwland op +0,5 tot +1,5 m NAP. In Zeeland is veel land weer verloren gegaan doordijkdoorbraken en andereoverstromingen. Zo kent men117 bekende verdronken dorpen in Zeeland, maar er zijn er ondertussen al meer dan 200 ontdekt.[4]
Het meeste Nederlandse polderland wordt inDuitsland vaak bestempeld als een onderdeel van deNordseemarschen: het bedijktezeekleilandschap langs de Noordzeekust. Bedijkt polderland in het algemeen wordt in Duitsland zelf veelal alsMarsch betiteld. Andere Duitsesynoniemen voor een polder kunnen zijn:Koog,Heller enGroden.
InSuriname enGuyana bestaan grote delen van de in cultuur gebrachte kustvlakte uit polders. Oorspronkelijk waren dit relatief kleinschalige plantages van enkele vierkante kilometers. Deze lagen onder het vloedniveau van de oceaan, ze werden vaak niet direct als polder benoemd, maar kenden elk wel hun eigen regularisatie van water, door middel van dijken, dammen en sluizen. Later zijn op grotere schaal poldergebieden ontwikkeld, voorbeelden zijn deOostelijke Polders enWestelijke Polders in het districtNickerie waar op grote schaal aan rijstcultivatie wordt gedaan.