Deplanten (Plantae) vormen eenrijk vaneukaryoten die hun energie verkijgen uitfotosynthese en zich meestal niet kunnen voortbewegen. Bijna alle planten bezittenchloroplasten in hun cellen, waarmee ze energie uit zonlicht kunnen vangen omkoolhydraten te vormen uit koolstofdioxide en water. De chloroplasten in de plantencellen zijn in de loop van deevolutie doorendosymbiose ontstaan uitcyanobacteriën.
Er zijn ongeveer 380.000 plantensoorten beschreven, waarvan de overgrote meerderheidzaden vormen. Deze zaadplanten zijn zeer divers in groeiwijze en levenscyclus, van minuscule waterplanten tot metershogebomen. Groene planten zijn verantwoordelijk voor de productie van een belangrijk deel van dezuurstof in de atmosfeer. Als ecologischeproducenten staan ze aan de basis van vrijwel alle ecosystemen op Aarde. Vele organismen, waaronder dieren, voeden zich met plantaardig materiaal of zijn afhankelijk van organismen die van planten leven.
Bij de uitdrukking 'bloemen en planten' gaat het in het gewone spraakgebruik vaak omkruidachtige soorten van debedektzadigen, bijvoorbeeldsnijbloemen,sierplanten,kamerplanten entuinplanten. Deze worden dan voor een deel geplaatst tegenover dehoutige planten zoals de struiken en bomen. Samen vormen ze slechts een klein deel van de Viridiplantae. De wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van planten heetbotanie.
De term 'planten' kan min of meer losjes gebruikt worden, zonder dat wordt aangegeven of het om een oude omgrenzing, om de meer moderne, of om een nog nauwer begrensde groep gaat, bijvoorbeeld alleen devaatplanten, dezaadplanten, debedektzadigen of zelfs debloemplanten.
Historisch gezien is de definitie van de 'planten' aan verandering onderhevig geweest. Met 'planten' werd vaak bedoeld: alle organismen die traditioneel door plantkundigen worden bestudeerd, demeercelligeeukaryotefotosynthetiserendeorganismes (soms zelfs samen met deschimmels).
Defotosynthetischeprokaryoten (deblauwalgen of cyanobacteriën) worden niet meer tot de planten gerekend. Dit geldt tevens voor een hele reeks van groepen vanprotisten, zoals deroodwieren of debruinwieren. Deschimmels werden oorspronkelijk ook tot de planten gerekend, maar volgens meer recente opvattingen zijn ze nauwer verwant aan dedieren. De schimmels worden nu dan ook in een eigenrijk ingedeeld:Fungi in desupergroep van deUnikonta, samen met de rijken van de dieren en deAmoebozoa.
Op de drie hoofdorganen bestaan veel variaties, vaak afhankelijk van hun functie.Bloemen zijn te beschouwen als omgevormde stengels met bladeren. Organen als wortels, bladeren of stengels kunnen ontbreken of sterkgereduceerd zijn.
Planten uit andere groepen, zoals devarens en dewolfsklauwen hebben een iets andere bouw, waarvoor vaak een eigen terminologie bestaat. Om deze bouw en de evolutie daarvan goed te kunnen verklaren is voor deze groepen in het verleden deteloomtheorie opgesteld.
Sterker afwijkend zijn delevermossen,mossen,hauwmossen omdat het bij deze planten omhaploïdegametofyten gaat en niet zoals bij de voorgaande groepen omdiploïdesporofyten. Bij de bebladerde levermossen en bij mossen zijn er structuren die sterk gelijken opstengels enbladeren, maar metwortels vergelijkbare structuren zijn er niet. Bij hauwmossen en de thalleuze levermossen bestaat de plant uit een min of meer vlak en gelobdthallus.
Een zeer heterogene groep wordt gevormd door dealgen, die een hiervan afwijkende bouw engeneratiewisseling hebben. Het meest verwant aan de planten zijn degroenwieren en dekranswieren.
De formelebotanische nomenclatuur (naamgeving) van planten wordt tegenwoordig geregeld door deInternational Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants (ICBN).
Wanneerplantaardige cellen delen, moeten zij een nieuwecelwand vormen tussen beidedochtercellen. Dit wordt bewerkstelligd door de vorming van eenfragmoplast: een systeem van langs de as van de celdeling georiënteerdemicrotubuli, die helpt bij het begeleiden van de afzetting vancellulose. Dit is ook een belangrijk verschil met de groenwieren, die eenfycoplast tijdens de mitose vormen, waarbij de microtubuli loodrecht liggen op de as van de celdeling. Alleen planten en kranswieren hebbenceldeling met behulp van een fragmoplast.
In de literatuur zijn allerlei andere indelingen te vinden. Zo is er de tweedelingThallophyta versusCormophyta, waarbij deCormophyta de planten zijn met een opbouw vanuit een centralestengel met daaraanbladeren (ze hebben meestal ook een wortel). DeThallophyta zijn dan alle andere plantvormen (algen,wieren,korstmossen,paddenstoelen,schimmels, enz). De naamThallophyta heeft betrekking op een niet-natuurlijke eenheid (een zogenaamdeparafyletische groep) en wordt eigenlijk niet meer gebruikt. De naamCormophyta heeft wel betrekking op een natuurlijke groep, maar deze wordt tegenwoordig veelalEmbryophyta genoemd. Een systeem dat de naamCormophyta gebruikte is hetWettstein-systeem.
Historische namen van verschillende groepen in het "Plantenrijk"
Een andere tweedeling is die inCryptogamae versusPhanerogamae, waarbij dePhanerogamae dezaadplanten zijn, tegenwoordig meestalSpermatophyta ofSpermatopsida geheten.[3] De Cryptogamen zijn dan de rest, de lagere planten zonder eenvoudig herkenbare voortplantingsorganen. De Cryptogamen vormen geen natuurlijke eenheid, maar de naam wordt nog steeds gebruikt omdat het een gemakkelijke verzamelterm die een aantal moeilijker in te delen organismes onder één noemer samenbrengt (varens, wolfsklauwen, mossen, korstmossen, algen, protisten).
Ook de naamPlantae is tamelijk verouderd. Bij zijn indeling in drie rijken (dieren, planten en mineralen) gebruikte Linnaeus de naamPlantae voor een groep die vandaag de dag buitengewoon ruim gedefinieerd lijkt.
De wat verouderde indeling, waarin de planten nog voorkomen is:
Meestal zijn deze soortenlijsten voorzien vandeterminatiesleutels en vanmorfologische,plantengeografische enecologische gegevens. Op een dergelijke publicatie is de benamingflora overgegaan. Vaak zijn de taxonomische indelingen aangepast voor lokaal gebruik en zijn namen in de lokale taal of talen toegevoegd.
Voor het Nederlandse (taal-)gebied zijn verschillende flora's gemaakt, onder andere:
De indeling in deHeukels' Flora van Nederland, 1996, gaat uit van Cronquist, maar in een aangepaste versie. HetCronquist-systeem (1981) gebruikt de naamMagnoliophyta voor debedektzadigen enMagnoliopsida voor de dicotylen, en onderscheidt zes onderklassen in de dicotylen (onder andere deMagnoliidae).De Heukels gebruikt de naamMagnoliopsida voor de bedektzadigen enMagnoliidae voor de dicotylen, verder worden de oorspronkelijke onderklassen inrang teruggezet tot superorden.
Daarentegen baseert de 23ste druk vanHeukels' Flora van Nederland, 2005, zich op een ander systeem. HetAPG II-systeem[9] is grotendeels gebaseerd op chloroplast-DNA. Dit APG II-systeem gebruikt boven het niveau vanorde geen formelebotanische namen, maar gebruikt namen vanclades: angiosperms,eudicots,rosids,eurosids I. DezeHeukels' Flora van Nederland gebruikt een licht aangepaste versie van dit systeem, een vertaling van de weergave inThe Plant-book, 2006). Hierin zijn dezaadplanten de klasseSpermatopsida geworden. Tussen klasse en orde worden geen rangen gebruikt, maar Nederlandstalige namen voorclades, zoals Bedektzadigen, Tweezaadlobbigen,Rosiden,Fabiden. Ondertussen is er in 2016 hetAPG IV-systeem gepubliceerd.[10] Het is de opvolger van hetAPG III-systeem.
In 2022 is deKNNV begonnen met de uitgave van deNova Flora Neerlandica, omdat, ondanks dat de Nederlandse flora goed bekend is, er nog geen standaardwerk beschikbaar was met een uitgebreide behandeling en alle recente gegevens van alle plantensoorten.Nova Flora Neerlandica is bedoeld als het standaardwerk over de flora van Nederland.
De nomenclatuur van de hogeretaxa kan licht tot verwarring leiden: zo gaat deFlora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden uit van de bloemplanten (Anthophyta), en plaatst deze in dezaadplanten (Spermatophyta). De schade zal meevallen wanneer er beschrijvende namen gebruikt worden (zie Art. 16 van deICBN) zoalsSpermatophyta (zaadplanten) ofSpermatopsida,Angiospermae (bedektzadigen) ofAnthophyta (bloemplanten), alsookMonocotyledones enDicotyledones. Het is echter in de mode geraakt om een naam te gebruiken gevormd uit een familienaam, zoalsMagnoliopsida,Magnoliidae (vanuit de familienaamMagnolicaceae): deze familienaam moet op zijn beurt gebaseerd zijn op een genusnaam. Het enige onderlinge verschil tussen zulke namen is de uitgang welke de rang aangeeft, en rang kan veranderen met elke publicatie van wéér een systeem. Volgens de Heukels van 1996 zijnMagnoliopsida debedektzadigen, de bloeiende planten, volgens de flora van België zijn het echter detweezaadlobbigen: dat is geen inhoudelijk verschil van inzicht maar alleen een (gering) verschil van opschrijven. Dergelijke namen zeggen dus alleen iets binnen een vooraf gedefinieerd (maar vluchtig) kader.
Vegetatie zijn alle planten die op zich een bepaalde plek hebben gevestigd en zich daar uit zichzelf (spontaan) hebben gerangschikt. Planten treden vaak op in karakteristieke groepen, de zogenaamdeplantengemeenschappen. Vaak vormt de vegetatie alsprimaire producent de basis van een (land-)ecosysteem.
De term aanplant wordt gewoonlijk voor door de mens doelbewust geplante begroeiing gebruikt, de termen plantengroei en begroeiing zijn meer neutraal en kan zowel op vegetatie als op aanplant slaan.
De bouwstoffen van een plant worden voor een belangrijk deel uit de lucht opgenomen. Doorfotosynthese zet een plant met behulp van energie uit zonlichtkoolstofdioxide en water om in suikers (glucose) met als bijproductzuurstofgas. Deze suikers vormen de belangrijkste stof waarvan een plant gebouwd wordt. Het fotosyntheseproces vindt plaats in dechloroplasten die zich in alle groene delen van een plant bevinden.Bladgroen of chlorofyl is eenbiologisch pigment dat samen met andere rode en gele pigmenten planten helpen om zo veel mogelijk licht te vangen.
De wortels van devaatplanten nemen water op met de daarin opgelostemineralen zoalsfosfaten ennitraten. De opgenomen water en voedingsstoffen transporteert de plant doorvaatbundels metxyleem enfloëem. Het xyleem vervoert water met opgeloste mineralen naar de rest van de plant en het floëem transporteert suikers en andere voedingsstoffen naar plaatsen waar ze gebruikt of opgeslagen worden zoals de wortels. Er bestaan ookvleesetende planten. Deze halen hun stikstofbevattende voedingsstoffen niet uit grond, maar uit gevangeninsecten.
De meeste planten hebben zuurstof nodig om te groeien zowel bij de bovengrondse delen als bij de wortels. Er zijn maar weinig planten die zonder zuurstof bij de wortels kunnen overleven. Waterplanten hebben vaak luchtkanalen door de plant naar de wortels. Voorbeelden van planten die in een zuurstofarm milieu kunnen groeien met de wortels zijnwaterplanten,tredplanten enmangroves.
De groei van een plant hangt af van een aantal factoren. Als eerste is de groeigenetisch bepaald. De mate van groei wordt verder bepaald door de omgeving.Abiotische factoren zoals licht, temperatuur, de aanwezigheid van water en de aanwezigheid van voedingsstoffen hebben invloed op de groeisnelheid van de plant.
De groeisnelheid van de plant is erg divers. Sommige mossen groeien ongeveer 0,001 mm/h terwijl veel bomen met een snelheid van 0,025–0,250 mm/h groeien. Sommige planten zoalskudzu (Pueraria lobata) groeien met de snelheid van 12,5 mm/h.
Planten beschermen zichzelf tegen vorst en uitdroging doorantivries-eiwitten, hitteschok-eiwitten en suikers.Late Embryogenesis Abundant (LEA) zorgt ervoor dat eiwitten niet samenklonteren als gevolg van uitdroging of bevriezing.
Planten zorgen doorfotosynthese voor het overgrote deel van alle energie inland-ecosystemen. In zee zijn het meest fotosynthetische groepenalgen die zorgen voor de energieomzetting. Door fotosynthese is in de loop van de tijd de samenstelling van de atmosfeer veranderd. De meeste dieren en andere organismen zijn afhankelijk van zuurstof. Toen planten gedurende hetOrdovicium (485-443Ma) aan land kwamen werden ze de belangrijkste zuurstofproducenten op het land en vormden ze deproducenten en zo basis van de voedselketens in ecosystemen. Bovendien zijn planten noodzakelijk voor de primaireconsumenten (herbivoren), de dieren omdat ze onderdak, voedsel en zuurstof afnemen van de plant.
Planten zijn het belangrijkst in dewaterkringloop. Doordat sommigen planten mechanismen ontworpen hebben om stikstof te binden spelen ze ook een grote rol in destikstofkringloop. De wortels van een plant spelen bovendien een belangrijke rol in de ontwikkeling van de bodem en het voorkomen vanerosie.
Plantkunde of botanie is in de oudere, vage omgrenzing de studie van het plantenrijk. Over het algemeen wordt demycologie hier niet meer onder begrepen, meestal dan weer met de uitzondering daarop van delichenologie.
↑(en)Woese, C.R., Kandler, O. & Wheelis, M.L. (1990). Towards a natural system of organisms: proposal for the domains Archaea, Bacteria, and Eucarya.Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America87 (12): 4576–9.PMID2112744.PMC54159.DOI:10.1073/pnas.87.12.4576.
↑(en)Woese C, Kandler O, Wheelis M. (1990). Towards a natural system of organisms:proposal for the domains Archaea, Bacteria, and Eucarya.PNAS87 (12): 4576–9.DOI:10.1073/pnas.87.12.4576.
↑APG (2003).An update of the Angiosperm Phylogeny Group classification for the orders and families of flowering plants: APG II.Botanical Journal of the Linnean Society,141: 399-436.