| Pierre Belon | ||
|---|---|---|
Pierre Belon in 1553, 36 jaar oud, inL'histoire de la nature des oyseaux[1] | ||
| Algemene informatie | ||
| Geboren | 1517 Soultière,Cérans-Foulletourte | |
| Overleden | april 1564 of 1565 Parijs | |
| Land(en) van nationaliteit | Frans | |
| Geboorteland | Frankrijk | |
| Beroep | apotheker,natuurvorser | |

Pierre Belon (Soulletière of Soultière,Cérans-Foulletourte,1517[noot 1] –Parijs, april1564 of1565), gelatiniseerd alsPetrus Bellonius, vaak aangevuld metCenomanus, wat wil zeggen "vanLe Mans", was een Fransapotheker,arts,natuuronderzoeker, reiziger en auteur. Zoals veel wetenschappelijke auteurs in derenaissance bestudeerde hij en schreef hij over een reeks van onderwerpen, waaronderichtyologie,ornithologie,botanie,archeologie envolkenkunde. Hij schreef een van de eerste geïllustreerde verhandelingen over de vissen van Frankrijk.
Opmerkelijk is dat Belon in zijn werken over planten en dieren nogal watbinomiale namen (avant la lettre) gebruikte, zoals "Sorbus torminalis", "Smilax aspera", "Smilax laevis" en "Papaver corniculatum".[2][3] Volgens Louis Crié was hij de eerste die dat deed.[2][noot 2] Een fors aantal van die namen is later doorLinnaeus overgenomen. Voorbeelden zijn:Berberis vulgaris,Cyperus longus,Cyperus rotundus,Genista hispanica,Morus alba,Morus nigra,Papaver rhoeas,Sorbus aucuparia,Tribulus terrestris enVeratrum nigrum.[2]
Over Belons afkomst is vrijwel niets bekend. Hij bracht naar eigen zeggen een deel van zijn jeugd door inBretagne, waarschijnlijk in de buurt vanPontivy, waar hij zich in 1532 nog bevond.[noot 3] Daarna kwam Belon waarschijnlijk alsapothekersleerling in dienst bij René des Prez, net als hij geboren in Foulletourte, maar inmiddels apotheker van Guillaume Duprat, bisschop vanClermont (Auvergne).[4][noot 4] Ergens tussen 1535 en 1538[5] trad hij in dienst vanRené du Bellay,bisschop van Le Mans, voor wie hij zich onder meer bezighield met de tuin van het landhuis van Touvoie, het bisschoppelijk paleis, vlak bijSavigné-l'Évêque, en "een enorme kwekerij van exotische bomen en struiken", een van de eerste botanische tuinen in Frankrijk.[6] Onder het patronaat van Bellay kon hij van 1541 tot 1542[noot 5] inWittenberg geneeskunde en botanie studeren bijValerius Cordus, die hij bovendien vergezelde op een lange excursie door hetHeilige Roomse Rijk, waarbij zeSaksen,Bohemen,Tirol enPommeren aandeden.[7][noot 6] Belon moet na zijn excursie met Cordus nog naar Engeland zijn gereisd.[8]
In de nazomer van 1542 ging hij naarParijs om de studie geneeskunde voort te zetten. Daar maakte hij, op aanbeveling van Duprat of van Du Bellay, kennis metkardinaalFrançois de Tournon, de latereaartsbisschop van Lyon maar op dat moment nogaartsbisschop van Auch, en een vrijgevigmecenas van leergierige mannen. Hij kwam bij hem in dienst als apotheker.[9] De Tournon had echter meer behoefte aan diplomatieke informatie dan aan medische zorg. In juli 1542 was deoorlog tussenFrans I enKarel V opgelaaid. De koning probeerde via zijn bondgenoot, dehertog van Kleef, de Duitsers bij de strijd te betrekken, maar die waren aanvankelijk terughoudend. Belon, eenpolyglot die bovendien vrienden had aan de lutherse universiteiten, kon De Tournon waardevolle diensten bewijzen, en het was niet ongebruikelijk dat hooggeplaatsten hun bekenden inzetten in dienst van de koning.[9]
Belon vertrok dus eind 1542 naar Zwitserland[noot 7] en Duitsland. InGenève belandde hij daarbij zes maanden in de gevangenis, naar eigen zeggen vanwege een religieus conflict, volgens zijn biograaf Delaunay, op basis van Belons dagboekaantekeningen, omdat hij daar nogal koppig en weinig diplomatiek mee omging.[10] Na zijn vrijlating vervolgde hij zijn reis naarLuxemburg, dat toen net (1 september 1543) doorKarel II van Orléans op Karel V veroverd was, en waar hij enkelebelemnieten verzamelde.
In Luxemburg ontving hij eind 1543 of begin 1544 nieuws over zijn voormalige leermeester Valerius Cordus, die sinds 1543 een botanische reis door Zwitserland en Italië maakte, en Belon besloot zich bij hem te voegen. Onderweg naar Cordus doorkruiste hij daarbij voor het eerst deProvence enOrange, vanwaar hij verder trok naarNice. Hij ontmoette Cordus waarschijnlijk in de buurt vanLivorno, waar ze samen dejeneverbesJuniperus phoenicea verzamelden. Het weerzien was niet van lange duur. Cordus reisde viaSiena naarRome, waar hij op 25 september 1544, uitgeput, nog geen 30 jaar oud, overleed. Belon legde in zekere zin Cordus' reis in tegenovergestelde richting af. InPadua bezocht hij het park van kardinaalPietro Bembo.[noot 8] Aan deAdriatische kust bezocht hij een zekere Jehan de Rochefort, arts en filosoof, die hem een bijzondere kleine "vis" uit deZee van Marmara liet zien. De kleine "vis" betrof in werkelijkheid eenArgonauta argo, eeninktvis, die door Belon naderhand als "Nautilus" werd beschreven.[11]
Belon verkende zeker eens hetComomeer, hetGardameer, hetLago Maggiore en hetMeer van Lugano, en bestudeerde de naaldflora van de passen vanMontgenèvre en deMont Cenis. Hij deed er nadien uitgebreid verslag van. Omdat zijn werk echter niet chronologisch van aard is, weten we niet of dat in 1544–1545 was, of tijdens de twee reizen die nog volgden.[12] Bij terugkomst van zijn reis keerde Belon terug in dienst van De Tournon. Het waren tijden waarin veel nieuwe dingen uit het buitenland kwamen.Pierre de Piton had uitFezkamelen,struisvogels, eenluipaard en eenleeuw mee naar Frankrijk gebracht. Na deVrede van Cambrai wasJacques Cartier uitgezonden naarde nieuwe wereld, en had vanLabrador tweeindianen meegebracht. Van zijn volgende reis daarheen bracht hij zaden van delevensboom mee terug, die daarna inFontainebleau werd geteeld. Uit Brazilië werd kostbaar hout ingevoerd. En bisschopGuillaume Pellicier II bracht in het geheim zeldzame oude manuscripten uitVenetië naar Frankrijk.
Belon had het plan opgevat om een vertaling te maken vanDe materia medica vanDioscorides, en daarnaast ook een vanDe historia plantarum vanTheophrastus. Als gevolg van de summiere beschrijvingen die beide auteurs van de planten gaven, was het vaak niet eenvoudig te achterhalen welke soort ze precies met welke naam bedoelden.[noot 9] Een bezoek aan de regio waar de planten beschreven waren, en waar de lokale namen misschien nog in omloop waren, zou uitkomst kunnen bieden. Die mogelijkheid diende zich aan na deVrede van Crépy in 1544. Bij die overeenkomst hadFrans I verraad gepleegd aan het adres van zijn bondgenoot, sultanSüleyman I van hetOttomaanse Rijk. Er was veel diplomatie nodig om de relatie te herstellen. François de Tournon bedacht daarop iets nieuws. Om de afvaardiging meer cachet te geven, maakte hij er niet alleen een politieke, maar ook een cultureelwetenschappelijke missie van. Met ambassadeur D'Aramont werden daarom twee wetenschappelijk attachés meegezonden. De ene wasPierre Gilles, de andere Belon.[13]
Eind december 1546 vertrokken D'Aramont, Gilles en Belon voor een reis naarConstantinopel. Uit voorzichtigheid reisden ze via Zwitserland, en viaGenève,Luzern,Chur,Lonato enPadua bereikten ze op 9 februari 1547Venetië. D'Aramont charterde daar drie schepen, en op 20 of 24 februari voeren ze via deKroatische kust naarRagusa, waar ze vijf dagen bleven. Belon maakte van de gelegenheid gebruik voor een bezoek aan de kust en de eilanden. Hij verzamelde op het strandEphedra. Op 13 maart zette D'Aramont de reis voort over land. Belon ging zonder hem verder om de kust te verkennen. In maart 1547 was hij opKorfoe. ViaZakynthos enKythira reisde hij naarKreta. Daar beklom hij de bergIda. En hij was er bij de oogst van delaudanum. Hij zag er vissen die al op het menu van de romeinse keizers stonden, en die door de vissers 'Scarus' werden genoemd.[noot 10] Als gevolg van een overval door piraten bleef hij langer dan gepland op het eiland, maar uiteindelijk vertrok hij naar Constantinopel, waar hij, na een tussenstop inEuboea, eind april aankwam.[14]
Terwijl Belon zijn studiereis deed, reisde D'Aramont over land naarAdrianopel, waar hij op 6 april aankwam. Op de 12e werd hij door Süleyman ontvangen. Op 31 maart was inmiddels Frans I overleden. Dat nieuws bereikte Turkije op 8 mei via de speciale afgezant vanHendrik II, baronFrançois de Fumel. Süleyman ging daarna niet in op de Franse verzoeken omKarel V aan te vallen, en keerde terug naar Constantinopel. D'Aramont volgde hem, en kwam er aan op 14 mei.[15]
In Constantinopel zag Belon, op een plek die hij aangeeft als tussen hetHippodroom en deSainte-Sophie, een collectie exotische dieren:lynxen,tijgers,leeuwen,luipaarden,beren enwolven. In het paleis vanConstantijn de Grote zag hij olifanten en eennijlpaard. En verder kweet hij zich van zijn taak om informatie in te winnen over allerhande kruiden en mineralen die als geneesmiddel werden gebruikt. Met behulp van de tafels vanAvicenna, waarin de Arabische namen van geneesmiddelen werden vermeld, deed hij, nadat hij die met behulp van een Turk had vertaald, rondvraag bij winkels en bij doktoren. De invoer van medicijnen en specerijen uit de Levant, een bloeiende tak van handel, was sinds de middeleeuwen gemonopoliseerd door Venetië. Belons missie zou voor de concurrentiepositie van Frankrijk van onschatbare waarde kunnen zijn als hij kon achterhalen waar de kostbare stoffen zonder tussenkomst van de Venetiërs verhandeld werden. Daarbij werd met nameLemnos als vindplaats van een belangrijk (bestanddeel van) een 'geneesmiddel tegen alles' genoemd, de zogenaamdeterre sigillée[16] (kaoliniet gekleurd doorijzeroxiden).[17]

Vanuit Constantinopel reisde hij dus naar Lemnos, waar hij hoorde dat deterre sigillée maar eens per jaar, op 6 augustus, gewonnen werd in een met rituelen omgeven ceremonie. Hij ging nog wel naar de omgeving van de vindplaats, maar mocht niet bij de mijn komen, die bovendien met aarde was toegedekt. Zijn reis ging verder naarThasos, vanwaar hij na drie dagen naar de bergAthos voer. Van dat schiereiland benoemt hij vooral de ongeletterdheid van de zesduizend monniken die er leven; uit nood ging hij dan maar planten en vissen verzamelen. Hij deed er vervolgens twee dagen over om inThessaloniki te komen,[noot 11] waar men in grote angst leefde voor depest, die inMacedonië heerste. Belon trok er zich weinig van aan, en bezocht de goud- en zilvermijnen vanSiderocapsa, op twee dagen reizen van Thessaloniki.[noot 12] Over de mijnen schrijft hij dat de werknemers er veel verschillende talen spreken (hij noemtBulgaars en andereSlavische talen, Grieks, Turks enAlbanees), en dat er zo'n vijf- tot zeshonderd smeltovens stonden. In de omgeving trof hij de 'Cotiledon' aan, ook wel 'Umbilicus Veneris' genoemd (Umbilicus rupestris), een plant die "nog nooit was afgebeeld," en daarom gaf hij er een afbeelding van.[18] NaSiderocapsa stak Belon deStrymon over. ViaSerres enDrama arriveerde hij, na nog eens twee dagen, bij de ruïnes vanPhilippi, en uiteindelijk inKavala, waar hij drie dagen bleef omdat het logies er niets kostte. Hij vervolgde daarna zijn weg richting Constantinopel, bleef onderweg drie dagen inİpsala, en betaalde veergeld om deMaritsa over te steken. Begin augustus 1547 was Belon terug in Constantinopel.[19]
Terug in Constantinopel kwam hij terecht in een machtsstrijd tussen D'Aramont en De Fumel. Die laatste wilde de positie van de eerste als speciaal ambassadeur overnemen, en bewerkte daartoe in stilte het Franse hof. In afwachting van het resultaat besloot De Fumel een reis naar het oosten te maken, waarvoor hij van Süleyman toestemming kreeg en zelfs een aantal soldaten en tolken om hem te begeleiden en hem veilig naar alle provincies van het Ottomaanse Rijk te brengen waar hij maar heen wilde. Voor Belon een uitgelezen kans om meer van de Levant te zien, en hij sloot zich bij het reisgezelschap aan. Het eerste reisdoel wasEgypte. Het vertrek had plaats eind augustus 1547. Ze verbleven twee dagen inGallipoli, waarbij Belon de kust verkende, en vervolgens wegens politiecontroles nog drie dagen in deDardanellen, wat Belon gelegenheid gaf om de kastelen van Kilid-Bahr (Sestos) en Kalé-Sultanié (Abydos) te bezoeken. Daarvandaan reisden ze verder langs kaapSigeion en tussenTenedos en het vasteland door, waar de ruïnes vanTroje liggen.[noot 13] Ze voeren langsMytilene opLesbos naar het volgende haltepunt,Chios, waar demastiek vandaan komt, al genoemd en geprezen doorGalenus. Daarna zeilden ze verder langsIkaria enSamos, waarna Belon zijn hoed afnam toen hij in de verteIos zag, waar volgens Plinius de laatste rustplaats vanHomerus zou zijn. LangsPatmos,Lipsi,Farmakonisi,Leros,Kalymnos,Pserimos enKos kwamen ze in de haven vanRodos. Ze bleven er een paar dagen, wat het Belon mogelijk maakte op excursie te gaan. De overtocht naar Egypte duurde vervolgens drie dagen.[20]

Ze legden aan inAlexandrië. Belon bekeek deZuil van Pompeius en deNaald van Cleopatra. Hij bracht een beleefdheidsbezoek aan Benoît Badiolus uitAvignon, op dat momentconsul van Frankrijk enFlorence in Alexandrië. Deze toonde hem beeldjes, vazen, munten enpapyri die in of bijmummies gevonden waren. Er was een plaats waarEgyptische ichneumons werden gehouden die men kon huren voor de bestrijding van ratten en slangen. Omdat deNijl buiten haar oevers was getreden, kon het gezelschap niet over land naarCaïro. Ze voeren daarom de monding van de Nijl bijRosetta op, en met kleinere schepen verder. Het duurde niet lang voor ze in Caïro aanmeerden. Ze mochten zonder gids per ezel de stad in.[noot 14] Belon beschrijft het gebruik door de Egyptenaren van verschillende plantensoorten, waaronderNigella sativa,Peganum harmala,Colocasia esculenta,Balsamodendrum gileadense,bananen ensuikerriet. Hij zag er voor het eerst eengiraffe. In gezelschap van De Fumel reisde hij door naarMemphis, waar hij kans had om mummies te onderzoeken, opgegraven door Egyptenaren die erin handelden. De groep bezocht ookGizeh, en trok nog verder naarCyrenaica, waarBerenice bezocht werd. Terug in Caïro troffen ze voorbereidingen om naar deSinaï te gaan.[21]
Na deLandengte van Suez overgestoken te zijn bezochten ze de bergSinaï, en hetKatharinaklooster. BijEl-Tor kwamen ze terug aan de kust van deRode Zee, om daarna via Suez terug te keren naar Caïro. De tocht van Caïro naar de Sinaï en terug duurde twintig dagen. Van de twaalf paarden waarmee ze vertrokken, keerden er maar drie terug. Op 29 oktober 1547 vertrokken ze definitief uit Caïro, op weg naarJeruzalem. ViaSalhieh,Gaza enRamla arriveerden ze daar op 8 november. Belon bezocht het dal van deKidron en beklom deOlijfberg, daalde af naar deJordaan en deDode Zee, en bezochtBethlehem enHebron. ViaNablus,Nazareth en de oevers van hetMeer van Tiberias reisden ze vervolgens in zes dagen door naarDamascus. Hij observeerde er de vele fruitbomen, en de manier waarop de druiven geteeld werden.[22]
Van Damascus reisde het gezelschap over deAnti-Libanon naar de ruïnes vanBaalbek. ViaHoms enHama bereikten zeAleppo. In die stad was hij vooral geïnteresseerd in de vele oliën,harsen engom (galbanum,opopanax,benzoë,duivelsdrek en de hars vanConvolvulus scammonia) die daar met handelskaravanen arriveerden en onder meer naar Europese apotheken werden verscheept.[23]

Voorbij Aleppo hadden ze regen. De reis ging nu naarAntiochië, en van daar door hetNurgebergte. Via deGolf van Iskenderun trokken ze langs de kust vanCilicië, staken de Pyramusrivier over en streken neer inAdana. Ze trokken deTaurus over, naarKonya en doorPamfylië naarAntiochia in Pisidia. Ze bleven de rest van de winter inAnatolië. De volgende lente reisden ze doorGalatië naarKütahya en naarBursa enNicomedia inBithynië om in Constantinopel terug te keren.[24]
Op 2 mei 1548 vertrok D'Aramont met Süleyman I naar Perzië, geëscorteerd door Pierre Gilles enAndré de Thevet. Belon heeft het eerste deel van de reis nog met ze gemaakt, want ze bezochten samen nog Libyssa (Gebze) enTokat, waarna Belon terugkeerde. Een groot deel van het materiaal dat hij verzameld had zond hij met een schip (La Delphina) naar Frankrijk, maar het schip werd onderweg buitgemaakt door kapers. Zijn verzameling is daarbij verloren gegaan. Hij moet nog vrij lang in Constantinopel zijn gebleven wat het was pas in 1549 dat hij uiteindelijk per schip via Gallipoli vertrok.[25] Hij reisde vermoedelijk met een Venetiaans schip, maar onzeker is waar hij van boord ging. Aangezien hij in twee werken die in 1553 uitkwamen verschillende waarnemingen noemt die hij aan de Adriatische kust van Italië heeft gedaan, lijkt het waarschijnlijk dat hij nog heeft gereisd doorApulië, en ookLanciano,Ancona,L'Aquila enSpoleto heeft bezocht.[26] Vermoedelijk keerde hij in de loop van 1549 in Frankrijk terug.[noot 15]
Belon was nieuwsgierig naar alles. Zijn reis stelde hem in staat om een groot aantal observaties over denatuurlijke historie, dearcheologie, en tevens de gebruiken van de bewoners te rapporteren. Zo was hij onder meer geïnteresseerd in het procedé bij hetmummificeren van lichamen door de Egyptenaren, en in het gebruik vanopium door de Turken.
Zijn reis was een van de eerste natuurhistorische reizen in de geschiedenis. Hij stopte daarbij op de Griekse eilanden, op zoek naar de planten die door Dioscorides beschreven waren, zocht in Constantinopel naar klassieke medicamenten, bezocht aan alle kusten de vissers om zich over de door hen gevangen soorten te laten informeren, en zocht op het platteland zelf naar kruiden, struiken en landbouwgewassen die in Frankrijk vreemd waren.
Vanaf eind 1549 bezocht hijRome, in het gezelschap van kardinaal De Tournon, die daar was voor hetconclaaf dat volgde op de dood vanPaus Paulus III.[27] Hij ontmoette er ook de zoölogenGuillaume Rondelet, net als hij in dienst van De Tournon, enIppolito Salviani, die hem over hun werk aan vissen verslag deden. Het conclaaf eindigde op 7 februari 1550 met de verkiezing van pausJulius III. Onder de nieuwe koning waren in Frankrijk de politieke verhoudingen veranderd. De Tournon had er tegenstanders, onder meerAnne de Montmorency, die hem liever uit de buurt hielden, en zo kreeg hij orders om in Italië de Franse belangen te blijven dienen. Belon verliet daarop Rome en De Tournon, en keerde terug naar Frankrijk.[28]
In 1550 keerde Belon terug in Frankrijk, waar hem door koningHendrik II in een officieel en door hemzelf ondertekend document een uitkering van zeshonderdlivre werd toegekend, waarmee hij zijn wetenschappelijk werk kon voortzetten. Dat werk betrof met name het acclimatiseren van exotische planten die bruikbare producten opleverden. Dat pensioen is overigens nooit uitgekeerd, zodat Belon zijn hele leven arm bleef.[29] In 1549 verscheen intussen zijn eerste publicatie, een samenvatting en bewerking vanDe historia stirpium vanLeonhart Fuchs. Belons bewerking werd later in het Spaans vertaald.[noot 16] In de zomer van 1550 bezocht BelonLonden,Canterbury enOxford.[30] Vervolgens zette hij zich aan het schrijven. In de periode 1551–1555 verschenen er zes werken van zijn hand, waaronder in 1554 het verslag van de reis naar de Levant:Les observations de plusieurs singularitez, etc. In 1551 verbleef hij in de kring van humanisten en de dichtersgroepLa Pléiade rondJean de Brinon, en bracht met hen de zomer door inMédan.[31][32][33] In 1553 verhuisde hij met een nieuwe beschermheer, François de Scépeaux, Maréchal de Vieilleville, naarMetz.[34] Op 16 maart 1555[noot 17] werd hij bij een excursie vanuit die stad tussenToul enPont-à-Mousson door Spanjaarden[35] of Bourgondische soldaten[34] gearresteerd en meegevoerd naarThionville, waar hij gevangen werd gezet in opdracht van Jean de Heu, heer van Blettange enMontigny.[36] Een bewonderaar van de dichterPierre de Ronsard, met wie Belon via La Pléiade bevriend was, bewerkstelligde zijn vrijlating door hem een fors losgeld voor te schieten.[37][noot 18]
Mogelijk vanaf 1555, in elk geval vanaf 1557 zette hij met tussenpozen zijn studie geneeskunde aan de medische faculteit van Parijs voort. Na enkele examens gemist te hebben 'vanwege werkzaamheden voor de koning' haalde hij op 28 mei 1560 uiteindelijk zijnlicence (vergelijkbaar met een Belgischlicentiaat en een Nederlandsdoctoraal). Hij heeft zijn studie daarna niet voortgezet om doctor te worden.[38]
In 1557 maakte Belon nog een reis naarItalië, deSavoye, deDauphiné,Auvergne enZwitserland, waar hij in april inZürich bijConrad Gesner verbleef. En in elk geval in de zomer van 1558 was hij nogmaals in Italië, waar hij diverse botanische tuinen bezocht, en onder meer de gast was vanAndrea Cesalpino.[39]
Als Belon na 1550 in Parijs was, woonde hij in deabdij van Saint-Germain-des-Prés, die onder beheer van François de Tournon viel.[28] Zelf van eenvoudige afkomst, was hij altijd afhankelijk van beschermheren, vrienden en geldschieters. Die raakte hij een voor een kwijt. René du Bellay overleed al in 1546, D'Aramont in 1554, Pierre Gilles in 1555, Guillaume Duprat in 1560, en De Fumel werd op 22 november 1562 op zijn eigen landgoed vermoord. Op 22 april 1562 overleed ook François de Tournon, waarna Belon zijn onderkomen in de abdij kwijtraakte.Karel IX, inmiddels Koning van Frankrijk, stelde hem daarna woonruimte ter beschikking in hetKasteel van Madrid in hetBois de Boulogne. Belon hield er zich onder meer bezig met het vertalen van de werken vanDioscorides enTheophrastus, totdat hij in april 1564 of 1565 werd vermoord, mogelijk door een struikrover, terwijl hij van Parijs naar huis onderweg was door het Bois de Boulogne.[40] De omstandigheden van zijn dood zijn nooit opgehelderd.[noot 19]
Hoewel Belon uitsluitend herinnerd wordt als natuurhistoricus en ontdekkingsreiziger, is Benoît Léthenet ervan overtuigd dat zijn natuurhistorisch werk tijdens zijn leven een dekmantel was voor een rol als geheim agent, vooral op het gebied van de recent ontstaneReformatie, en van zijn reis naar Constantinopel weet men niet zeker of die uitsluitend botanisch van aard was.[35] Léthenet is niet de enige die deze waarneming doet. Monica Barsi ging hem al voor.[33] Belon was kind aan huis aan het Franse hof in de tijd vanFrans I,Hendrik II enKarel IX,[41] en overal waar hij kwam bezocht hij de residenties van de plaatselijke regenten[noot 20][42] en de ambassades.[43] Zijn uitgebreide reizen en de vele bezoeken zouden onmogelijk geweest zijn zonder politieke bescherming en de ondersteuning door invloedrijke personen die hem aanbevelingsbrieven meegaven.[43] Volgens Léthenet was Belon daarbij geen opzichzelfstaand geval. Ulrich Geiger,Johann Winter von Andernach,Johannes Sturm enJohannes Sleidanus opereerden in hetzelfde milieu.[44] Zijn rol als arts/apotheker van François de Scépeaux zou niets meer zijn geweest dan een dekmantel om te verkennen langs welke wegen een artillerie het beste Thionville kon bereiken.[45]
Hij publiceerde opmerkelijke studies over zeedieren:L'histoire naturelle des estranges poissons marins, in 1551, enLa nature et diversité des poissons, in 1555. Onder de term"poisson" (vis) vallen hier alle zeedieren: vanwalvissen totzeeleeuwen,kreeftachtigen totanemonen, inclusief hetnijlpaard en deotters. Het lijkt waarschijnlijk dat hij hier alle dieren behandelde die door deRooms-Katholieke Kerk als consumeerbaar werden beschouwd op zogenaamdemagere dagen, maar deze hypothese verklaart niet waarom hij zelfs dekameleons noemde. Niettemin deed hij hier een poging tot een begin van een classificatie, in het bijzonder door de echte vissen onder te verdelen op basis vananatomische kenmerken: een kraakbeen- of een botskelet, eier- of levendbarend. Terugblikkend is zijn classificatie beter dan die vanGuillaume Rondelet, drie jaar later. Belon beschreef als eerste in Europa veel dieren die toen nog onbekend waren. Daaronder ongeveer 110 vissoorten.

ZijnL'histoire de la nature des oyseaux, uitgebracht in 1555, wordt als een uitmuntend werk beschouwd. In deze verhandeling van 381 pagina's beschreef hij alle vogels die hij kende. Het groepeerde ze op basis van hun gedrag en hun anatomie: roofvogels, watervogels, alleseters, kleine vogels, op hun beurt onderverdeeld in insecteneters en zaadeters. Het werk telt 14 gravures. Belon kende minder talen danConrad Gessner, maar hij was een veel beter waarnemer. Dat blijkt met name door zijn observaties in de natuur. Zijn anatomische beschrijvingen zijn duidelijk het resultaat van talrijke dissecties. Hij vergeleek snavels en klauwen, en probeerde dieren te groeperen op basis van overeenkomende anatomische kenmerken. Hij vergeleek het skelet van een mens met dat van een vogel, wat als een van de eerste pogingen tot eenvergelijkende anatomie moet worden gezien. Dit idee werd pas een paar honderd jaar later opnieuw opgepakt doorFélix Vicq d'Azir enÉtienne Geoffroy Saint-Hilaire. Belon zelf maakte weinig gebruik van zijn observaties over de overeenkomsten tussen deze twee skeletten, en trok geen praktische conclusies. Daarnaast maakte hij opvallende fouten, zoals het classificeren vanvleermuizen als vogels.
Zijn boek werd in de volgende eeuwen vele malen geprezen, maar werd door zijn tijdgenoten bijna genegeerd omdat in hetzelfde jaar Conrad GessnersHistoria animalium verscheen. Bij sommige soorten valt de beschrijving niet samen met de illustratie, wat latere lezers in verwarring bracht.
Zijn tweede boek over vogels isPourtraicts d'oyseaux, verschenen in Parijs in 1557. Het bevat 174 gravures, waarvan de meeste gemaakt zijn op basis van Belons eigen tekeningen.
Belon was ook geïnteresseerd in plantkunde en was in het bijzonder een pleitbezorger voor het acclimatiseren van exotische planten. Hij rapporteerde al in 1558 over ceders die in Frankrijk uit zaad waren opgekweekt, 176 jaar eerder dan de ceder die in 1734 door Bernard de Jussieu is aangeplant in de Jardin des Plantes in Parijs, en waarvan nog door velen wordt aangenomen dat het de eerste in Frankrijk was. In 1553 publiceerde hij een verhandeling over coniferen en andere groenblijvende planten (De arboribus coniferis, resiniferis, aliisque, nonnullis sempiterna fronde virentibus), een van de eerste verhandelingen over deze planten. In 1558 hield hij inLes remonstrances sur le défault du labour et culture des plantes et de la cognoissance d'icelles een pleidooi voor de acclimatisatie van exotische planten; hij was de eerste in Frankrijk dieplatanen zaaide. Men schrijft aan hem de introductie in Frankrijk toe van dejudasboom, dekurkeik, depistache, delibanonceder, dejujube, deItaliaanse cipres en demirte. In zijn beschrijvingen van de planten besteedde hij veel aandacht aan hun geneeskrachtige eigenschappen, ongetwijfeld beïnvloed door zijn kennis als apotheker. Hij was de eerste die veel planten uit hetMidden-Oosten noemde, zoalsPlatanus orientalis,Umbilicus pendulinus,Acacia vera,Caucalis orientalis,Lawsonia inermis etc. Hij volgde met belangstelling de acclimatisatie van eenAnatolischeplataan op het landgoed van Touvoie, die pas veel later slaagde toenBuffon er een in de koninklijke tuinen had laten planten.