Deoosterse filosofie oforiëntaalse filosofie is de filosofische traditie uitAzië en dan voornamelijk uitIndia enChina. Deze filosofie is niet alleen geografisch gescheiden van dewesterse filosofie, die gebaseerd is op de klassiekeGriekse filosofie, maar kent tevens enkele heel andere uitgangspunten.
Het grootste verschil tussen de oosterse en de westerse filosofie is, dat er in de oosterse filosofie in principe geen scheiding is tussenreligie enfilosofie. Veel van de filosofische scholen die in de oosterse filosofie worden onderscheiden zijn tevens erkend als religies.
De belangrijkste stromingen in de oosterse filosofie zijn: de boeddhistische filosofie, het confucianisme, de hindoeïstische filosofie en het taoïsme.
Zieconfucianisme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Confucianisme is ontstaan inIndia in de zesde eeuw voor Christus. De basis van het confucianisme ligt bij meester Kǒng, meestalgelatiniseerd totConfucius, die leefde van551 tot479 voor Christus. Het is een maatschappelijk georiënteerde filosofie, die streeft naar stabiele maatschappelijke verhoudingen en deugd. Al bij Confucius valt een equivalent van hetBijbelsespreekwoord "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet" te vinden.
Hethindoeïsme is de belangrijkste godsdienst inIndia. Binnen het hindoeïsme is een grote diversiteit aan theologisch-filosofische stromingen te vinden. Over het geheel kunnen zes orthodoxe filosofische scholen worden onderscheiden:Samkhya,Nyaya,Vaisheshika,Yoga,Purva Mimamsa enUttara Mimamsa. Elke van deze scholen erkent, weliswaar op zijn eigen manier, deVedas enerzijds, waarin kennis aan de mensen wordt geopenbaard, en het bestaan van eenGod anderzijds. Delogica uit de school van Nyaya lijkt veel op deAristoteliaanse logica en is daarom in belangrijke mate verwant aan dewesterse filosofie.
Zietaoïsme voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Het taoïsme is een levensbeschouwelijke en filosofische stroming afkomstig uitChina. Het taoïsme is ontstaan in de vijfde eeuw voor Christus, maar kent ook nu nog aanhangers. Het centrale begrip is dedào, dat kan worden vertaald met 'de weg' die een mens moet begaan om een deugdzaam leven te leiden. Hiervoor moet men zich niet verzetten tegen de loop van de geschiedenis, maar meegaan in de eenheid vanyīn en yáng. De belangrijkste bronnen zijn de boekenDàodéjīng ('Het boek over de weg en de deugd') enZhuāngzǐ ('Meester Zhuāng').
Indiase filosofie begint met deVedas waar vragen in verband met de natuurwetten, de oorsprong van het heelal en de plaats van de mens daarin worden gesteld. In de beroemde Rig VediaHymne van de schepping zegt de dichter:
Waar de hele schepping haar oorsprong heeft,
die het vormde of het niet vormde,
die het al uit de hoogste hemel overziet,
die weet het – of misschien weet die het niet.
In deVedische beschouwingswijze wordt schepping als inherent gezien aan het zelfbewustzijn van het oerwezenPurusha. Dit leidt tot het zoeken naarhet ene wezen dat ten grondslag ligt aan de veelheid der empirische fenomenen en aan de oorsprong van alles. Naar de kosmische orde wordt metrta gerefereerd en het causale verband heetkarma.Dharma is de term voor de rechtschapenheid en religiositeit waarmee de zoeker zijn weg vindt. De natuur (prakriti) heeft drie basishoedanigheden, of geaardheden, (de drieguna's:sattva,rajas, entamas). In de Vedische kennis is er sprake van een fundamentele tweedeling van de geschriften: deśruti en desmriti: resp. dat wat volgens hen rechtstreeks van God werd vernomen en ertoe dient om ritueel met Hem om te gaan en dat wat de herinnering eraan in stand houdt, de manier waarop ze eraan moeten denken in beeldspraak. De wijzeVyasa, ook wel Krishna Dvaipayana Vyasadeva of Bādarāyana genaamd is de belangrijkste auteur van de Vedische geschriften (hij schreef de Brahma Sūtra, deBhagavata Purana, deBhagavad gita en het langste epische gedicht ter wereld, deMahabharata).
- Deśruti bestaat uit de boeken met de mantra's, gebeden en gezangen voor de rituelen, die deVeda's worden genoemd en de verhandelingen waarin de kern van de filosofische beginselen uiteen wordt gezet, deUpanishads.
- Desmriti bestaat uit dePurāna's, verhalenbundels of bijbels, waarvan er achttien grote en achttien kleine (upa-) bestaan en waarvan de belangrijkste de Bhagavata Purana is ofwel hetSrimad bhagavatam, het 'Verhaal van de Fortuinlijke', met name de fortuinlijke in de persoon van de Vishnu-avatarKrishna. Dezen worden ook welsamhita's (tekstverzamelingen) genoemd. Verder behoren tot desmriti de z.g.itihasa's, de individuele geschiedenissen, zoals b.v. deRamāyana, dat het verhaal van de Vishnu-avatar Rāma beschrijft, en deMahābhārata die het verhaal van de grote oorlog van India beschrijft dieKali-yuga, het ijzeren of politieke tijdperk van de redetwist inluidde. Weer een onderdeel van dat laatste boek is deBhagavad gita.
DeHindoeïstische filosofie bestaat uiteindelijk uit zes basisfilosofieën die men dedarshana's, de fundamentele visies, noemt. Die omvatten kort gezegd het persoonlijke (meer religieuze van deMimamsa en deVedanta), het onpersoonlijke (het meer wetenschappelijke van deVaisheshika en deNyaya) en het spirituele (het meer analytische van deSamkhya en deYoga) van het geheel van het Vedisch denken in India.
Wat betreft de datering van de Vedische cultuur vormen de astronomische verwijzingen in de teksten aanleiding om de tijd van de grote oorlog, het tijdstip waarop de Bhagavad gita zich afspeelde te dateren op 3102 v.Chr. Archeologische vondsten als de grondvesten van Dvâraka die in zee werden gevonden, en verdere geografische gegevens als de opgedroogde rivier deSarasvati, vormen daarbij een tweede bron voor een gedeeltelijke wetenschappelijke bevestiging van de claims gedaan in de Vedische geschriften (zie verder onderYoga,Bhakti,Vaishnava &Vaishnavisme).
In de klassieke periode werden de naspeuringen in de cultuur van de kennis gesystematiseerd in zes scholen van filosofie. Enkele belangrijke thema's die de geesten bezig hielden, waren:
Al zijn er antieke verbanden tussen de IndiaseVedas en de IraanseAvesta, toch worden de twee hoofdfamilies van de Indo-Iraanse filosofische tradities gekarakteriseerd door fundamentele verschillen bij hun implicaties van de positie van het menselijk wezen in de samenleving en bij de rol van de mens in het universum. Het eerste charter vanmensenrechten doorCyrus de Grote wordt wereldwijd gezien als de weerslag van vragen en inzichten die doorZarathustra werden geuit en ontwikkeld in de zoroastrische denkscholen.
In China werd minder nadruk gelegd op de materialistische visie als basis voor reflectie over de wereld en meer op gedrag, manieren en sociale omgang, zoals aan het licht wordt gebracht inTaoïsme enConfucianisme.