Maria werd met een niet door deerfzonde aangetaste ziel en lichaam ontvangen in de schoot van haar moeder, volgens de traditieAnna. Ze werd doorGod gevrijwaard van de besmetting van de erfzonde, met het oog op haar moederschap van haar ZoonJezus Christus, de verlosser van de wereld. Volgens de katholieke geloofsleer bracht de bijzondere uitverkiezing van Maria met zich mee dat zij de enige mens in heel de geschiedenis is wier ziel nooit met enige zonde bevlekt geweest is, zelfs niet met de erfzonde.
In 'Ineffabilis Deus' verwijst paus Pius IX nog naarBesaleël (Exodus 31:1), aan wie volgens de woorden van God tot Mozes bijzondere gaven waren geschonken om alles voor te bereiden tot wat moet leiden tot de heiligste plaats der Verzoening. Het kernargument voor de onbevlekte ontvangenis is de uitspraak van de engel Gabriël bij de begroeting dat ze vol is van genade: κεχαριτωμένη (Luc. 1:28).[1]
De bul eindigt met de toen gebruikelijkevervloeking van ieder die het waagde de woorden van de paus te betwijfelen of te verwerpen.
Van de kerkvaders was het met nameJohannes Damascenus (676-749), die hield dat Maria vanaf haar conceptie zonder zonden was.[2] De grote meesters van descholastiek alsBernardus van Clairvaux (Doctor Mellifluus),Bonaventura (Doctor Seraphicus)[3] enThomas van Aquino (Doctor Angelicus)[4] wezen de Onbevlekte Ontvangenis af; weliswaar zou Maria volgens hen al vóór haar geboorte, maar niet al bij haar conceptie van de erfzonde zijn gevrijwaard.[5] In de veertiende eeuw koos de franciscaanJohannes Duns Scotus (Doctor Subtilis) toch voor de 'Onbevlekte Ontvangenis';[6] het leidde uiteindelijk tot meer dan een intellectuele strijd tussen dedominicanen enfranciscanen waar ook pausen en koningen zich in mengden. Na hetConcilie van Trente werd het feest van Maria Onbevlekte Ontvangenis in de rooms-katholieke kerk zonder veel ophef gevierd. In 1601 werd de Maria-aanroepingMater immaculata (Onbevlekte Moeder) doorpaus Clemens VIII opgenomen in deLitanie van Loreto.Paus Gregorius XVI, de voorganger van Pius IX, hield het er nog bij dat zijn Kerk "neigde" naar de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. De verschijningen aanCatharina Labouré in 1830, waarin Maria vroeg om het slaan van eenmedaille met de tekst "O, Maria, zonder zonden ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot u nemen", die een enorme weerklank vonden, hebben het volksgeloof in de onbevlekte ontvangenis zeer doen toenemen. Paus Pius IX ten slotte, kondigde na een brede consultatie van bisschoppen in 1854 het dogma af, als eerste pauselijk dogma zonder voorafgaandconcilie. Katholieken zien als bevestiging van dit dogma dat Maria zich in Lourdes op 25 maart 1858, op de feestdag van de ontvangenis van Jezus in haar eigen schoot, aanBernadette Soubirous bekend maakte met de woorden: "Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis".
Het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis wordt vaak verward met een ander dogma: dat van demaagdelijkheid van Maria - dit betreft de geboorte van Jezus, zonder voorafgaande gemeenschap met een man.[7]
↑D.R. Russell, "Our Lady in St John of Damascus", in:The Downside Review 51(1933)4, pp. 596–610.doi.org
↑José María Salvador-González, "Saint Bonaventure’s Doctrine on the Virgin Mary’s Immaculate Conception", in:Religions 14(2023), art. nr. 930 (*researchgate.net)
↑Terrence Quinn, "St. Thomas' Teaching on the Immaculate Conception", in:Dominicana, dec. 1953, pp. 297-303 (dominicanajournal.org); Christiaan W. Kappes,The Immaculate Conception: Why Thomas Aquinas Denied, While John Duns Scotus, Gregory Palamas, & Mark Eugenicus Professed the Absolute Immaculate Existence of Mary, New Bedford, MA: Academy of the Immaculate, 2014 (academia.edu)
↑Hugolinus Storff, The teaching of St. Thomas, St. Bonaventure and Bl. J. Duns Scotus on the Immaculate Conception of the Blessed Virgin Mary, San Francisco: St. Francis Press, 1925 (archive.org); Vincent Wiseman, "History of the Dogma of the Immaculate Conception" (17 okt. 2003) (udayton.edu)
↑Georg Söll, Mariologie (=Handbuch der Dogmengeschichte, Band III/4), Freiburg im Breisgau: Herder, 1978,ISBN 3-451-00729-0 (m.n. hfdst. 4:Die mariologische Entwicklung im Mittelalter und in der Neuzeit. pp. 135–227).