Degulden was vanaf demiddeleeuwen tot januari 2002 een Nederlandsemunteenheid en wettig betaalmiddel.
Op 1 januari 2002 werd de gulden vervangen door deeuro, sindsdien de munteenheid van deEconomische en Monetaire Unie. Vanaf die datum was de gulden tot 28 januari 2002 naast de euro nog een wettig betaalmiddel. Wel diende eventueel wisselgeld in euro's te worden teruggeven. Vanaf 28 januari 2002 was de gulden geen wettig betaalmiddel meer.[2] De omwisselverhouding was bepaald op 2,20371 gulden per euro. Afgerond is dit 0,45378 euro per gulden.
Twee varianten van bankbiljetten van 5 gulden en één variant van bankbiljetten van 25 gulden konden uiterlijk tot 1 mei 2025 bijDe Nederlandsche Bank worden omgewisseld. Voor diverse andere bankbiljetten in guldens is de laatste inleverdatum 1 januari 2032.[3]
Polygoonjournaal uit 1954. In de Rijksmunt te Utrecht worden nieuwe zilveren guldens vervaardigd met de beeltenis van koningin Juliana.Bioscoopjournaal uit 1956. Beelden van het uitdelen van zilveren guldens.Gewokkelde guldenmuntstukken; bovenin twee rijksdaalders, onderin v.l.n.r. een gulden, stuiver en dubbeltje
De benaming gulden komt vangulden florijn (gouden florijn) genoemd naar deFlorentijnse muntfiorino d'oro. Daarmee is ook de herkomst verklaard van het sindsdien gebruikte valutateken ƒ of de letter f of de letters fl of hfl (Hollandse Florijn) voor de gulden. In 1378 kwam de Hollandse gulden vangraaf Willem V in omloop. Daarna voerden verschillende vorsten en heersende edellieden hun eigen gulden in. De naarkeizer Karel V genoemde munt werdcarolusgulden ofcarolus genoemd. Na degouden carolus van 1521 kwam in 1543 dezilveren carolus, die tot 1680 gold als (eerste) eenheidsmunt voor deZeventien Provinciën. Deze munt was de eerste gulden met een portret (van de keizer). In 1694 kwam degeneraliteitsgulden in omloop, met de Nederlandse maagd-met-lans.
Vanaf 1521 was een gulden onderverdeeld in 20stuivers van 8duiten van 2penningen. Er bestonden echter diverse lokale varianten, met name in Groningen in de 16e eeuw. Tot in de 18e eeuw rekende men in Friesland en Overijssel ook met guldens van 28 stuivers. Hoe men rekende hing meer af van de wijze van boekhouden dan van de munten die men fysiek in kas had. In het grootste gedeelte van de Republiek werd de Hollandse rekenmethode gevolgd, die rekende in guldens, stuivers en penningen. In Nederlandse teksten van vóór 1816 vindt men dus wel bedragen alsf 10-12-4, ofwel 10 gulden, 12 stuivers en 4 penningen.[4]
In Zeeland rekende men echter op basis van hetpond Vlaams, waarbij een pond gelijkstond aan 6 gulden. Een pond (6 gulden) was in deze rekenwijze verdeeld in 20schellingen (ter waarde van 6 stuivers) verdeeld in 12 (reken)penningen.
Om in deze ingewikkelde situatie handel tussen de gewesten te kunnen drijven, waren diverse rekenboekjes in omloop om van het ene naar het andere stelsel om te kunnen rekenen.
In 1816 werden stuivers en penningen afgeschaft en was een gulden voortaan verdeeld in 100cent. De benaming stuiver ging in de volksmond over op het muntstuk van 5 cent.
Van 1818 (koning Willem I) tot 2002 (de invoering van de euro) zijn voor elke Nederlandse vorst of vorstin guldens geslagen, met een portret omcirkeld door de tekst 'koning(in) der Nederlanden'. Ook werd in 1818 het kantschriftGod zij met ons ingevoerd.
De gulden met de beeltenis van koningin Beatrix werd ingevoerd in 1982. In die nieuwe serie ontbrak het muntstuk van 1 cent. Het papieren vijfje werd in 1988 vervangen door een muntstuk van 5 gulden. Het ontwerp was van industrieel ontwerperBruno Ninaber van Eyben. Op het muntstuk ontbraken voor het eerst de kroon en het rijkswapen.
Vanaf 1 januari 2002 was de gulden geen wettig betaalmiddel meer, deze werd vervangen door de euro. Het muntgeld kon na de invoering van de euro tot 1 januari 2007 bij de banken worden ingewisseld voor het equivalent in euro's (tegen de omwisselkoers van 2,20371 gulden per euro). Sinds de gulden zijn nominale waarde had verloren is de enige waarde die nog rest die van de metaalwaarde en de waarde die verzamelaars eraan toekennen. De oude munten werden eerst gewokkeld, zo werden zij als betaalmiddel waardeloos, om daarna omgesmolten te kunnen worden. Het ingeleverde papiergeld is versnipperd en gerecycled.
InSuriname bestond tot 1 januari 2004 deSurinaamse gulden. Sinds de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 verminderde de waarde van de Surinaamse gulden sterk. Daarom besloot de Surinaamse regering de Surinaamse gulden door deSurinaamse dollar te vervangen.
In de voormaligeNederlandse Antillen was deAntilliaanse gulden de munteenheid, gekoppeld aan de Amerikaanse dollar.Curaçao enSint Maarten zijn sinds 10 oktober 2010 autonome landen, in deze landen zal de Antilliaanse gulden worden vervangen door deCaribische gulden. InAruba, waar tot 1986 ook met de Antilliaanse gulden werd betaald, is deze vervangen door deArubaanse florin. DeBES-eilanden (tegenwoordig bijzondere gemeentes van Nederland) gebruikten de Antilliaanse gulden totdat op 1 januari 2011 de Amerikaanse dollar de officiële munteenheid werd.
In 1949 beslootministerPiet Lieftinck totdevaluatie van de Nederlandse gulden met dertig procent, kort nadat het Engelsepond sterling met 30% was gedevalueerd.[5][6] De economie in deVerenigde Staten haperde wat. Lonen en prijzen aldaar daalden, nadat ze een aantal jaren waren gestegen.
Amerikaanse bedrijven wilden meer exporteren naarEuropa. Vooral deBritse regering vreesde concurrentie voor de eigen economie en besloot tot devaluatie. Daardoor zouden de eigen producten voor het buitenland goedkoper worden. Als een olievlek breidde de devaluatie zich over Europa uit, waarbij ook Nederland het Britse voorbeeld volgde.
Het bijzondere aan deze gebeurtenis was dat ze een nieuwe fase in de economische naoorlogse geschiedenis van Nederland markeerde. De ergste armoede was voorbij, de Nederlandse economie kon haar vleugels uitslaan. Door industrialisatie en export kon de welvaart snel groeien.
Nederland was straatarm uit de oorlog gekomen. Er was gebrek aan alles. De productie lag nagenoeg stil. Nederland was voor zowat alle noodzakelijke goederen afhankelijk van import uit het buitenland. Maar geld om dat te bekostigen was er nauwelijks. De regering hield de economie daarom in een ijzeren greep. De lonen moesten laag blijven, tal van goederen bleven, net als in de oorlog, op de bon. Anders zou er een oncontroleerbareinflatie ontstaan, vreesde de regering.
De onvrede onder de bevolking was groot. Dat uitte zich onder meer in een grote populariteit van decommunistischeCPN, hetgeen de Amerikaanse regering grote zorgen baarde. Deze zag met lede ogen aan datCentraal-Europa steeds meer in de invloedssfeer van deSovjet-Unie raakte. Voorkomen moest worden dat dit ook metWest-Europa gebeurde. Het veelbesprokenMarshallplan zorgde voor het tegenwicht. Alleen al Nederland kreeg vanaf 1948 bijna een miljard dollar aan schenkingen en leningen om de economie erbovenop te helpen. Deze geldinjectie was voor de Nederlandse economie een krachtige steun in de rug. Zo kon de regering zich al in 1949 meer op de export gaan concentreren en hoefde zich niet meer het hoofd te breken over de vraag hoe zij door middel van import de vele monden van de Nederlandse bevolking moest voeden. Er brak in plaats daarvan een periode van welvaart aan.
In de jaren zeventig van de 20e eeuw stond de gulden onder druk door grote overheidsuitgaven en werd hij gedevalueerd. Dit was vooral van belang voor de handel met Duitsland. In die jaren gingen vele landen, waaronder Nederland en Duitsland, over op een stelsel vanzwevende wisselkoersen.
In 1965 had een gulden een waarde van ongeveer 1,10 Duitse mark (DM). Rond 1973 was 1 gulden ongeveer 1 DM waard en van de jaren tachtig tot de invoering van de euro ongeveer 0,88 DM (1 DM = 1,12 gulden). In onderstaande tabel is de wisselkoers in Guldens per eenheid vreemde valuta weergegeven over de periode 1914-1996.[7]
Wisselkoersen 1914-1996 in guldens per eenheid vreemde valuta
jaar
US $
Br £
FF 100
DM 100
ZwF 100
1914
2,46
12,09
48,06
57,75
47,77
1919
2,56
11,34
36,75
16,74
48,58
1923
2,56
11,70
15,56
0,005
46,23
1925
2,49
12,02
11,88
59,27
48,13
1932
2,48
8,69
9,75
58,93
48,16
1934
1,48
7,48
9,75
58,42
48,04
1937
1,82
8,98
7,36
73,05
41,68
1940
1,88
7,17
4,07
74,41
42,70
1946
2,65
10,69
2,23
26,53
61,62
1950
3,80
10,64
1,09
90,48
87,80
1962
3,60
10,12
73,53
90,12
83,33
1973
2,79
6,84
62,76
104,85
88,26
1996
1,69
2,63
32,95
112,06
136,53
De Duitse mark van 1924 komt overeen met een biljoen oude marken. In de jaren 1930 moet rekening worden gehouden met multipele koersen van de Duitse mark ten gevolge van de restricties van het betalingsverkeer. De fictieve koers van de Duitse mark in 1946 is bepaald op basis van de door de Geallieerde autoriteiten vastgestelde dollar-koers. In 1950 kan onder voorbehoud worden gesteld, dat een nieuwe DM gelijk is aan tien oude marken. een Franse franc van 1962 is honderd oude francs.
De gulden verscheen als muntgeld,muntbiljetten enbankbiljetten. Het 25 guldenbiljet van 1860 (tot 1923) was geel van kleur en verkreeg als bijnaam hetgeeltje. Die bijnaam is tot 2002 in zwang gebleven, ondanks anders gekleurde ontwerpen. Ook de bijnaamrooie ofrooie rug (en vandaar, enigszins vulgair, alleenrug) voor een biljet van duizend gulden vindt zijn oorsprong in de 19e eeuw, toen deze biljetten een rode achterzijde hadden. Bekende ontwerpers van het naoorlogs Nederlandse bankpapier zijnR. Oxenaar (de eerste felgekleurde biljetten) enJaap Drupsteen. De meeste bankbiljetten droegen portretten van historisch bekende Nederlanders, zoalsfilosoofBaruch Spinoza (1000 gulden, 1973-2002),admiraalMichiel de Ruyter (100 gulden, 1970-1986),componistJan Pieterszoon Sweelinck (25 gulden, 1971-1995),kunstschilderFrans Hals (10 gulden, 1971-2002) endichterJoost van den Vondel (5 gulden, 1966-1988).
Decent werd in 1817 voor het eerst geslagen en in 1980 officieel afgeschaft, maar was tot 1983 in omloop. De overige munten die vanaf 1945 circuleerden, waren destuiver (5 cent), hetdubbeltje (10 cent), hetkwartje (25 cent), degulden (100 cent) en derijksdaalder (2½ gulden, ook welriks ofknaak genoemd). In 1988 werd het vijfguldenbiljet van 1973 vervangen door een munt met dezelfde waarde. Delaatste gulden, die was ontworpen door de destijds twaalfjarige Tim van Melis, beleefde van 21 juli t/m 31 december 2001 nog een kort bestaan.
Vóór de rijksdaalder waren er de drie gulden-munt en de 'gewone' daalder. Die laatste was ƒ 1,50 waard en bleef nog tot 1847 in omloop.[noten 2]
In de loop van de eeuwen is de gulden regelmatig opnieuw onderverdeeld in verschillende muntstukken. Hetdecimalestelsel werd in Nederland op 18 september 1816 ingevoerd.
Voorkant van eendrieguldenstuk uit 1820Achterkant van een drieguldenstuk uit 1820, met portret van koningWillem (I)
De indeling uit 1818 in cent, stuiver, dubbeltje, kwartje, gulden, rijksdaalder, tientje werd ingevoerd op advies vanJ.H.van Swinden. Deze advocaat van het tientallig stelsel bracht op 2 december 1815 op 73 pagina's advies uit aan koning Willem I met als titelBedenkingen over het muntwezen. De naoorlogse10 en 50 guldenmunten waren speciale uitgiften die wel wettig betaalmiddel, maar nauwelijks in omloop waren.
Een voor Europa nagenoeg uniek kenmerk van guldenmunten en -biljetten was dat ze een stelsel vormden dat verdeeld was in kwarten. Dus in plaats vancoupures van 0,20, 2, 20 en 200 kende de gulden munten van ƒ 0,25 (kwartje) en ƒ 2,50 (rijksdaalder) en bankbiljetten van ƒ 25 en ƒ 250. De achtergrond van deze verdeling in kwarten is het feit dat tot 1816 de stuiver (en niet de cent) de basis vormde. Ook deVerenigde Staten enCanada hanteren dit systeem bij munten.
Basis
1
2
5
10
20
50
100
200
500
1000
2000
5000
10.000
20.000
50.000
Cent
0,01
0,02
0,05
0,10
0,20
0,50
1,00
2,00
5,00
10,00
20,00
50,00
100,00
200,00
500,00
(€)
Stuiver
0,05
0,10
0,25
0,50
1,00
2,50
5,00
10,00
25,00
50,00
100,00
250,00
500,00
1000,00
2500,00
(ƒ)
Met uitzondering van de 2500 gulden zijn al deze nominaties, in munt- of papiervorm, in omloop geweest.
Een ander opvallend kenmerk van de gulden was het relatief grote belang van muntgeld.[bron?] Het laagst gewaardeerde bankbiljet had aanvankelijk een waarde van ƒ 5, later van ƒ 10 en dehoogst gewaardeerde munt was respectievelijk ƒ 2,50 en ƒ 5 waard. Als de laatstgenoemde op dit moment nog een wettig betaalmiddel zou zijn, zou zij een van de hoogst gewaardeerde (€ 2,27) muntenin algemene omloop zijn.[noten 3]
De munten en bankbiljetten van de gulden hebben volkse namen gekend, die met de komst van deeuro grotendeels zijn verdwenen. Alleen de termendubbeltje enstuiver worden nog gebruikt voor de munten van 10 en 5 eurocent.
Dubbeltje (10 centmunt, duppie, beissie):hoe een dubbeltje rollen kan,zo plat als een dubbeltje,wie voor een dubbeltje geboren is wordt nooit een kwartje
Kwartje (25 centmunt, maffie,[9] heitje):heitje voor 'n karweitje,het kwartje begint te vallen
↑De waarden in stuivers komen van een overzicht uit 1826, gedrukt bij Arbon & Krap in Rotterdam, zie Jacobi en Van Beek, p. 23, in delen gereproduceerd inDe Geuzenpenning, 18e jaargang, no. 2, april 1968, p. 15-26,[1].