Devegetatiezonering in gebergten ofvegetatiegordel wordt in sterke mate bepaald door de hoogte en de daarmee samenhangende weersomstandigheden, vochtigheid en bodemgesteldheid. Doordat de ecologische omstandigheden in bergen zo sterk hoogteafhankelijk zijn, zijn er vaak duidelijk onderscheidbarevegetatiezones of -gordels, met van laag tot hoog loofbomen, naaldbomen,plantengemeenschappen met struwelen,toendra's en onbegroeide delen.
Vegetatiezonering in Midden-Europa volgens 2 Europese flora's | ||||
---|---|---|---|---|
Hoogte (m)[Flora 1] | Zone | Van - tot (m)[Flora 2] | ||
7.nivale zone | 3000 - 3300 | |||
sneeuwgrens, 2800 - 3100 | ||||
6.subnivale zone | ||||
2500 - 2800 | ||||
5.alpiene zone | 2200 - 3000 | |||
boomgrens, 1800 - 2100 (- 2300) | ||||
4.subalpiene zone | (1600 -) 1800 - 2200 (- 2400) | |||
1500 - 2000 | ||||
3.montane zone | 1000 - 1600 (- 1800) | |||
350 - 500 (- 700) | ||||
2.submontane zone | 500 - 1000 | |||
200 - 400 (- 500) | ||||
1b.colliene zone | 0 - 500 | |||
(200) | ||||
1a.planaire zone | ||||
Naarmate de hoogte toeneemt, wordt de gemiddelde temperatuur lager en neemt de kans op neerslag, wind en sneeuwbedekking toe. De aard van de flora (en fauna) verandert mee met de gemiddelde hoogte. Van laag naar hoog zijn er in berggebieden verschillende hoogtezones of gordels te onderscheiden met elk een eigen karakteristieke soortsamenstelling. In ieder geval in Europa onderscheidt men daarbij boven hetlaagland (planaire zone) en hetlaaggebergte (colliene zone) ten minste drie zones: de montane zone, de subalpiene zone en de alpiene zone.
De montane zone wordt gekenmerkt door bossen en een gemiddelde temperatuur tussen de 6 en 12 °C.[1]
Boven de montane zone ligt desubalpiene zone waar het het geboomte steeds dunner wordt. De bomen zijn hier kleiner en groeien krom. Dit heet in het DuitsKrummholz (kromhout). De gemiddelde temperatuur in de Krummholz-zone ligt tussen de 3 en 6 °C. Daar waar geen bomen meer kunnen groeien, ligt deboomgrens.
Boven de boomgrens treft men dealpiene zone ofbergtoendra. Deze zone wordt gedomineerd door grassen en lage struiken. De gemiddelde temperatuur van de alpiene zone ligt tussen 1,5 en 3 °C. De alpiene zone heeft over de hele wereld een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Er komen hier veelgras- enzeggesoorten,mossen enkorstmossen voor die dichte pollen of "kussens" vormen. Deze alpiene soorten moetenaangepast zijn aan de omstandigheden van het alpiene milieu, zoals lage temperaturen, periodieke droogte, ultraviolette straling en een kort groeiseizoen. Bij gemiddelde temperaturen van onder de 1,5 °C zijn er alleen nog maar rotsen en ijs.
In de montane zone liggen bossen. De bovengrens ligt daar waar het bos in dichtheid afneemt en waarboven alleen nog soorten voorkomen die bestand zijn tegen de daar heersende klimatologische omstandigheden. De hoogte hangt af van de plaats op aarde en dan vooral van debreedtegraad. In detropen vanZuidoost-Azië ligt de boomgrens boven 4000 m boven de zeespiegel, terwijl deze inSchotland en het westen vanNoorwegen maar 450 m is of zelfs nog minder.
Omdat het gemiddeld koeler is in bergbossen dan in het laagland op dezelfde breedtegraad, treft men in er vaak soorten aan die typisch zijn voor laaglandregenwoud dat op een andere breedtegraad ligt. Daardoor verschillen bergbossen sterk van de in het laagland gelegen regenwouden in dezelfde streek. Bergbossen op geïsoleerd liggende bergen, de zogenoemde 'sky islands', liggen als eilandbiotopen in een oceaan van laaglandhabitats.
In deSierra Nevada vanCalifornië vindt men in de montane zone dedraaiden (Pinus contorta) in een grote dichtheid, terwijl op wat grotere hoogte tegen desubalpiene zone de asgrijze den (Pinus albicaulis) domineert die echter in lagere dichtheden voorkomt.
Hetnevelwoud is een type bergbos, dat zijn vocht verkrijgt van wolken, nevel en mist. Nevelwouden zijn tropische of subtropische, altijd groenblijvende wouden. Zij vertonen vaak een grote rijkdom aan mossen die de grond bedekken en/ofepifytisch groeienop boomschors, op en onder bladeren en takken. Daarom worden deze wouden ook wel "mosbos" ((en)mossy forest) genoemd. Zij ontwikkelden zich het best in laagtes tussen bergtoppen waar het vocht goed wordt vastgehouden.
Desubalpiene zone is het biotoop direct onder de boomgrens. Deflora van deze zone wordt bepaald door de plaats op aarde. In hetGroot Australisch Scheidingsgebergte is deEucalyptus pauciflora dominant, inNoord-Amerika onder andere deMertens' berghemlockspar (Tsuga mertensiana).
Bomen in de subalpiene zone worden vaakKrummholz (kromhout) genoemd. Dit zijn onvolgroeide bomen met kronkelend gedraaide stammen. Op de boomgrens kunnen zaailingen alleen in de luwte, bijvoorbeeld van een rots, ontkiemen. Zij groeien vervolgens door tot waar de rots nog bescherming tegen de wind biedt. De verdere groei is dan eerder horizontaal. Deze dwergbomen worden 's winters door een sneeuwdek beschermd; takken die eruit steken gaan dood. Krummholz-bomen die zich aldus met succes hebben gevestigd, kunnen zeer oud worden. Sommige zijn waarschijnlijk honderden tot wel duizend jaar oud.
Voorbeelden van gebieden met een uitgebreide subalpiene zone liggen in de Alpen, de Sierra Nevada, deRocky Mountains in de Verenigde Staten, het oosten van deHimalaya en hetHengduan Shan gebergte in het westen van China en het noorden vanMyanmar.
Dealpiene zone is in demontane ecologie de vegetatiezone in hethooggebergte die ligt boven deboomgrens en onder desneeuwgrens. In de alpiene zone groeien geenbomen meer.
De karakteristieke begroeiing in de alpiene zone zijnalpiene graslanden en bergtoendra's, in een milieu met sterke straling, veel wind, koude, langdurige sneeuwbedekking en ijsvorming. De vegetatie is daardoor laag en bestaat voornamelijk uitoverblijvende soorten alsgrassen enzeggen.Eenjarige planten zijn zeldzaam in deze biotoop en meestal zijn deze planten slechts een paar centimeter hoog, en hebben zwak ontwikkelde wortels. Andere veel voorkomende plantaardige levensvormen omvattenhoutige planten, zeer sterke pollenvormende grassoorten zoalsBrachypodium encryptogamen, zoalsmossen enkorstmossen.
Al deze soorten hebben zich aangepast aan de barre alpiene omgeving. Planten die als mos in dichte "kussens" bij elkaar zijn gekropen ontsnappen zo aan de werking van krachtige winden die een paar centimeter hoger vrij spel hebben. Vele bloeiende planten van de bergtoendra hebben dichte beharing op de stengels en bladeren als bescherming tegen de wind.Rood-gekleurde pigmenten zetten lichtstralen van de zon om in warmte. Bij sommige planten duurt het twee of meer jaar voordat er bloemknoppen gevormd worden. Deze knoppen overleven de winter onder het sneeuwoppervlak en openen zich in de daarop volgende kortdurende zomer waarna ze zaden produceren. De korstmossen hechten zich aan de bodem. Hun ingesloten eencelligealgen beginnen bij een temperatuur van even boven 0 °C met defotosynthese terwijl de buitenste lagen van het schimmelgedeelte van de korstmos ruim voldoende water absorberen.
Door al deze aanpassingen aan het onvriendelijke klimaat, lijkt deze vegetatie zeer robuust. Feitelijk is deze vegetatie echter zeer kwetsbaar. Herhaalde betreding door mensen maakt deze planten kapot, daardoor blijven ze achter op de kale bodem, verdrogen en verwaaien. Herstel kan honderden jaren vergen.
Alpiene graslanden en bergtoendra's ontwikkelen zich daar waar doorverwering bodems zijn gevormd waarop deze planten kunnen groeien. Omdat -net als de bergbossen- ook deze alpiene graslanden en bergtoendra's als eilanden liggen in een "oceaan" van lager gelegen gebieden met een zeer verschillend klimaat, hebben zich vaak op deze eilandenendemische plantensoorten ontwikkeld als reactie op dit bijzonder koude, natte en overdadig door zonlicht beschenen milieu.
Voorbeelden van uitgebreide alpiene graslanden enscrublands zijn: dePáramo van hetAndes-gebergte, vegetaties in de bergen vanOost- enMidden-Afrika, op deMount Kinabalu opBorneo, de hoogste zones in deWest-Ghats inZuid-India en decentrale hooglanden van Nieuw-Guinea. Een unieke eigenschap van vele tropische, vochtige berggebieden is de aanwezigheid van gigantische rozetvormende planten uit een aantal plantenfamilies, zoalsLobelia (Afrotropisch gebied),Puya (Neotropische gebied) enCyathea (Nieuw-Guinea).
Wanneer de omstandigheden droger zijn ontstaan graslanden, savannes en bossen, zoals in hetEthiopisch Hoogland en de montane steppen van hetTibetaans Hoogland.
Denivale zone (Latijn: nix, sneeuw) is de hoogst gelegen zone in hethooggebergte; het gebied dat ligt boven desneeuwgrens. In deze zone is de grond permanent bedekt metsneeuw enijs. Er kunnen geenhogere planten groeien. De nivale zone ligt boven dealpiene zone.
Literatuur