Bij amfibieën wordt de metamorfose geregeld door de concentratie vanthyroxine, dat de metamorfose stimuleert enprolactine dat de metamorfose remt. De specifieke gebeurtenissen hangen af van de gevoeligheid van de weefsels voor deze hormonen. Aangezien de embryonale ontwikkeling vaak voor een groot gedeelte buiten het moederlichaam of het ei plaatsvindt zijn er allerlei aanpassingen aan specifieke ecologische omstandigheden, waardoor de larven ook al gespecialiseerde organen hebben moeten ontwikkelen (rasptandjes, voelsprieten, vinzomen etc.). Na de metamorfose zijn deze aanpassingen niet meer nodig en worden de organen weergeresorbeerd.
Bijkikkers en padden worden na enige tijd de uitwendigekieuwen vervangen door inwendige en vormen zich longen. De achterpoten worden ook al snel zichtbaar. De meest ingrijpende en snelle metamorfose vindt echter plaats bij de overgang van het algen-etende stadium naar het carnivore stadium. De grote darm verdwijnt, evenals de slurfvormige bek met de schraaptandjes. De kaak wordt sterk vergroot, de voorpoten die al daarvoor al wel waren ontwikkeld, maar zich in de kieuwholte bevonden, verschijnen en de achterpoten worden functioneel. Ook de ogen groeien in een hoog tempo. Verder wordt ook nog een tong gevormd en dit alles wordt nog gecomplementeerd met aanleg van bijbehorendeneuronen en deceldood van overbodig geworden neuronen.
Deze gedaanteverwisseling kan binnen een dag plaatsvinden. Het kan nog enige dagen duren totdat de staart geheel is geresorbeerd. De resorptie van de staart vindt pas plaats bij wat hogerethyroxineconcentraties. Hierdoor is het dier altijd voorzien van eenvoortbewegingsapparaat.
De metamorfose van salamanders is een langzaam ontwikkelingsproces. Longen en poten zijn al snel functioneel, maar de larven blijven vaak nog lang in het water en behouden dan hun uitwendige kieuwen. Sommige soorten als deaxolotl ontwikkelen zich niet verder en planten zich voort in hun juveniele gedaante. Dit verschijnsel wordtneotenie genoemd en kan ook bij de in Nederland en België inheemsekleine watersalamander optreden.
Geleedpotigen die als larve al op het volwassen dier lijken, maar nog geen vleugels hebben, zoalswantsen ensprinkhanen, hebben eenonvolledige gedaanteverwisseling. Bij een onvolledige gedaanteverwisseling kunnen verschillende stadia worden onderscheiden.
Er zijn ook geleedpotigen die er als jong exemplaar net zo uitzien als in het volwassen stadium; die vervellen wel, maar hebben geen gedaanteverwisseling.
Bijbladeren zijn er zeer veel mogelijkemetamorfosen met gewoonlijk een specifieke functie.
Bijwaterplanten is soms een duidelijk verschil tussen de onderwaterbladeren en de (eventuele)drijfbladeren. Huidmondjes voor degaswisseling bevinden zich bij de drijfbladeren op de bovenzijde (bij de meeste niet-waterplanten aan de onderzijde van de bladeren).
Bij aan droog klimaatecologisch aangepaste soorten (xerofyten) zoals bijcactussen, zijn de bladeren vaak klein en kunnen water opslaan. Ook is het aantal huidmondjes beperkt.