Maiasaura Status:Uitgestorven, als fossiel bekend | |||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
![]() | |||||||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||||||
Maiasaura Jack Horner &Makela, 1979 | |||||||||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||||||||
Maiasaura peeblesorum | |||||||||||||||||||
Afbeeldingen op![]() | |||||||||||||||||||
Maiasaura op![]() | |||||||||||||||||||
|
Maiasaura[1][2] is eengeslacht vanuitgestorvenherbivoredinosauriërs behorend tot deHadrosauridae.Maiasaura leefde zo'n 75 miljoen jaar geleden tijdens het Laat-Krijt inNoord-Amerika. Ze is vooral bekend om haarbroedzorg.
In 1978 waren amateurpaleontologe Marion Brandvold, haar zoon David Trexler en diens vrouw Laurie fossielen aan het zoeken bij deWillow Creek nabijChoteau inTeton County. Marion vond toen het skeletje van een 'babydinosauriër'. Het jaar daarop ontdekte Laurie een groteschedel op dezelfde locatie.
DetypesoortMaiasaura peeblesorum is in 1979 benoemd en beschreven doorJack Horner enRobert Makela. De geslachtsnaam is afgeleid van de godinMaia, de 'Goede Moeder', een verwijzing naar de broedzorg. Daarom is in plaats van het gebruikelijkesaurus de vrouwelijke vormsaura toegepast. Desoortaanduiding eert de gezinnen van James en John Peebles, de grondeigenaren.
HetholotypePU 22405 is gevonden in deTwo Medicine Formation, een aardlaag uit het middelsteCampanien, ongeveer 76,4 miljoen jaar oud. Het bestaat uit een schedel — dezelfde die door Laurie was ontdekt — met delen van deonderkaken. Skeletdelen van minstens vijftien individuen, waaronder jongen, zijn gemeld onder het inventarisnummer YPM 22400. Andere skeletten worden vertegenwoordigd door de specimina MOR 236, YPM 33472 (jong), MOR 005JV (ouder jong), MOR 0055A, MOR 005A en ROM 44770. Daarnaast zijn honderden losse beenderen verzameld uit een beenderbed in een iets jongere laag bij de Two Medicine River. Die vertegenwoordigen minstens tweeëndertig individuen. Speciale vondsten zijn MOR 244: eenembryo, en MOR 281: een nest met zestien eieren.
Maiasaura was een 'eendensnaveldinosauriër' (duckbill dinosaur of eigenlijkspoonbill dinosaur) met een vlak hoofd en een kleine verhoging voor de ogen. Ze had een hoornige snavel zonder tanden, maar een grote hoeveelheid tanden dieper in de bek, gestapeld in een 'tandenbatterij'.
Maiasaura werd zo'n negen meter lang, en twee à tweeënhalve meter hoog, en de achterpoten waren langer en steviger dan de voorpoten.
De beschrijving uit 1979 was minimaal en bestond slechts uit een diagnose van opvallende kenmerken die als zodanig verouderd is. Desnuit is breed en langwerpig. Het neusgat ligt vooraan op de snuit en tussen het neusgat en deoogkas bevindt zich een zone die zowel in de lengte uitgebreid is als tamelijk breed. De bovensnavel is kort en breed met een afhangende bovenrand. Hetbovenkaaksbeen is lang en afgeplat met een voorste tak die vooraan een inkeping heeft. Tussen de oogkassen bevindt zich een kleine massieve kam, gevormd door deneusbeenderen envoorhoofdsbeenderen. Vóór deze kam zijn neusbeenderen bovenop uitgehold. De tak van hetjukbeen richtingquadratojugale is lang, dun en steil. De dentaire tanden hebben een lange nauwe kroon. Het predentarium is breed en laag met afgeronde schijntandjes die op gelijkmatige afstand geplaatst zijn. Deze diagnose identificeert geen unieke onderscheidende kenmerken.
Maiasaura bevond zich binnen deHadrosauridae basaal in deSaurolophinae als een nauwe verwant vanBrachylophosaurus. Een mogelijke positie in de evolutionairestamboom wordt getoond door het volgende kladogram naar een studie uit 2013 doorAlberto Prieto-Márquez:
Saurolophinae |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InMontana zijn door Jack Horner broedkolonies aangetroffen die aanMaiasaura worden toegeschreven. Hier bevinden zich vele nesten, met een regelmatige tussenafstand van zo'n zes tot zeven meter. De nesten hebben de vorm van kleine heuveltjes, zo'n drie meter breed, met een één meter diepe uitholling voor de eieren aan de top. De hellingen maakten een hoek van ongeveer dertig graden. Bij sommige van de nesten werden de resten van jongen aangetroffen. Opvallend hierbij was dat de jongen sterk in grootte varieerden. Pas uitgekomen jongen waren zo'n dertig centimeter lang, maar er zijn ook nesten met jongen van negentig centimeter aangetroffen. Dit geeft aan dat de jongen na het uitkomen nog geruime tijd in het nest bleven, wat een verdere vorm vanbroedzorg betekent dan men van enig hedendaagsreptiel kent, en meer lijkt op wat we vanvogels kennen, de laatste nog levende dinosauriërs. Ook van andere hadrosauriërs zijn inmiddels dergelijke nesten bekend, maarMaiasaura was de eerste dinosauriër waarvan volwassen dieren, jongen en eieren bij elkaar werden aangetroffen.
Dat er langdurige broedzorg was, is echter ook betwijfeld. De verzamelingen grotere jongen zouden ook een loslopende jeugdgroep kunnen vertegenwoordigen. Volgens Horner zouden grotekraakbeenkappen op de botuiteinden erop duiden dat de jonge dieren nog niet goed konden lopen, maar bij dinosauriërs zijn zulke kappen vaak tot op hoge leeftijd aanwezig.
De grootteverschillen tussen de jongen en de volwassen dieren hebben ook nieuwe voeding gegeven aan de theorie dat in elk geval sommige dinosauriërswarmbloedig waren: bij dergelijke grootteverschillen moeten ze wel snel gegroeid zijn, sneller dankoudbloedige dieren in het algemeen groeien. Dit werd bevestigd door een studie van Horner uit 2000. De jongen zouden in twee maanden tijd veertig- tot zestigmaal hungeboortegewicht van driehonderd tot vijfhonderd gram hebben kunnen bereikt. Een vervolgstudie van Horner uit 2015 waarbij vijftigscheenbeenderen vanMaiasaura op hun botstructuur werden onderzocht, stelde vast dat de dieren binnen één jaar de helft van de maximale botomtrek van dediapofyse, de botschacht, hadden bereikt en binnen drie jaar met gemiddeld 1260 kilogram zesendertig procent van hun maximalelichaamsgewicht; dit is een veel snellere groei dan bijAlligator die als vergelijkingsmodel werd gebruikt. Daarna vlakte de groei af, wellicht een teken dat degeslachtsrijpheid was bereikt en meer energie in de voortplanting werd gestoken. Maar 11,1% van de dieren had het eerste jaar overleefd maar daarna volgden zeven jaren waarin het sterftepercentage veel lager lag op 12,7%. Rond het achtste jaar hield de groei geheel op en steeg de sterfte naar 44,4% per jaar. Na enkele jaren volwassenheid stierven dus verreweg de meeste dieren alweer. In 2023 concludeerde een studie dat het metabolisme in het eerste jaar vijfmaal hoger was dan bij jongvolwassen dieren.
In 2001 stelde een studie van het spierstelsel vast dat jonge dieren op alleen de achterpoten liepen maar volwassen dieren op vier poten. In 2015 werd dit bevestigd door een onderzoek naar de pathologische verdikking van de beenwanden van de scheenbeenderen. Tegen de volwassenheid zou de overgang in houding hebben plaatsgevonden, wat leidde tot een andere belasting van het onderbeen.
In 2021 concludeerde een studie van vijf schedels van onvolwassen exemplaren dat de schedelkam zich relatief laat tijdens de groei ontwikkelde.
In Montana is ook een grootmassagraf met naar schatting tienduizendMaiasaura-fossielen aangetroffen. Deze gigantischekudde werd bedolven onder de as van een vulkaanuitbarsting.
Literatuur
Noten