De bovenaangeduide standaardaanduiding, conform dedatabase bij IPNI, kan gebruikt worden om Carl Linnaeus aan te duiden bij het citeren van eenbotanische naam. In deIndex Kewensis is eenlijst te vinden van door deze persoon (mede) gepubliceerde namen.
De auteursnaam 'L.' (bij planten) of 'Linnaeus' (bij dieren) betekent dat Linnaeus degene is die voor hettaxon de eerste geldige naam heeft gepubliceerd. Het wil niet automatisch zeggen dat Linnaeus ook degene was die het taxon voor het eerst beschreef. Voor het overgrote merendeel van de door hem benoemde taxa verwees hij naar eerder verschenen publicaties, waarin dan een beschrijving of soms een afbeelding te vinden is. Zie als voorbeeld de naamgeving van demonarchvlinder (Danaus plexippus).
Carl Linnaeus was de zoon van Nils Ingemarsson Linnaeus en Christina Brodersonia, en werd geboren in Råshult, inSmåland.[4] Carl werd vermoedelijk vernoemd naarKarel XII van Zweden.[5] Zoals in die tijd gebruikelijk was, had zijn vader Nils geenfamilienaam.Ingemarsson was eenpatroniem. Toen Nils inLund ging studeren, had hij echter een familienaam nodig om zich in te kunnen schrijven. Geïnspireerd door de grotelindeboom bij zijn geboortehuis,verlatijnste hij het woordlinde totLinnaeus. De spellingLinnæus, met eenligatuur, is equivalent aanLinnaeus.
Carls vader, diedominee was, wilde dat zijn zoontheologie ging studeren. Carl begon daartoe in 1724 ook een opleiding inGrieks,Hebreeuws,theologie enwiskunde aan het Växjö Gymnasium. Hij had daarin echter weinig interesse en de meeste van zijn docenten meldden over zijn studie aan zijn vader dat Carl wel nooit een geleerde zou worden. Alleen de docent Rothman dacht er anders over en wist zijn vader te overreden erin toe te stemmen dat Carlgeneeskunde ging studeren in plaats van theologie.
Tijdens zijn studie verwierf de jonge Linnaeus een opdracht om de natuurlijke schatten vanLapland te inventariseren. Na zijn onderzoeksreis door Lapland, in 1732, schreef hij zijnFlorula Lapponica. In april 1735 vertrok hij naar Nederland om tepromoveren tot doctor in de geneeskunde, een titel die hij nodig had om zich alsarts te kunnen vestigen.[6] Op 23 juni promoveerde hij aan deUniversiteit van Harderwijk op het al eerder in Zweden geschreven proefschriftHypothesis nova de febrium intermittentium causa.[7][8] De efficiënte procedure nam slechts zes dagen in beslag, waarvan drie voor het drukken van het proefschrift.
Na de promotie reisde hij verder naarLeiden. Daar publiceerde hij met hulp vanGronovius en een financiële bijdrage van de Schotse artsIsaac Lawson zijnSystema naturae, waarin hij de natuur in drie rijken verdeelde (mineralen-, planten- en dierenrijk). In Leiden leerde hijJohannes Burman kennen, die hem uitnodigde om bij hem op zijn buiten te komen werken aan een aantal wetenschappelijke publicaties. Voor het zover kwam ontmoette Linnaeus echterHerman Boerhaave. Deze was bevriend metGeorge Clifford, een schatrijke Amsterdamse bankier die zijn passie voor planten uit verre streken met hem deelde. Clifford verzamelde exotische planten in zijnoranjerie en tuin van deHartekamp, een landgoed inHeemstede, op de grens metBennebroek en zomerverblijf van Clifford. Boerhaave stelde aan Clifford voor om Linnaeus in dienst te nemen alslijfarts enhortulanus. Clifford kon Linnaeus een gage en het gebruik van zijn uitgebreide tuin en bibliotheek op het landgoed aanbieden, en Linnaeus stemde erin toe er zijn intrek te nemen.
Linnaeus cultiveerde zorgvuldig zijn publieke imago als doorgewinterd wereldreiziger. Hij liet zich graag portretteren in een samenraapsel van diverse stukken traditionele klederdracht van deSamen, en de "expeditie naar Lapland" uit 1732 die aan de basis lag van de Florula Lapponica, was niet meer geweest dan een korte uitstap in noordelijke richting, zonder de poolcirkel te overschrijden.[9]
Villa Hartekamp in 2011. Van de tuin uit de tijd van Linnaeus is weinig meer over. Het bankiershuis Clifford en Zn. ging failliet in 1772.
Van 13 september 1735 tot 7 oktober 1737 verbleef Linnaeus op de Hartekamp.[10] Clifford droeg hem op om een catalogus van zijn omvangrijke collectie planten en boeken samen te stellen. Het resultaat wasHortus Cliffortianus, dat gepubliceerd werd in 1738 en in veel opzichten een voorloper was van Linnaeus' latere werk, in het bijzonder vanSpecies plantarum. Op defrontispies van het werk is onder andere een kaart van de tuin van de Hartekamp te zien. Gedurende zijn aanstelling bij Clifford reisde Linnaeus ook naar Engeland, waar hij inLonden onder anderenHans Sloane bezocht, en inOxford de gast was vanDillenius. Begin 1738 verbleef Linnaeus nog enige tijd in Nederland om te herstellen vancholera, alvorens viaFrankrijk terug te keren naar Zweden.
Bij terugkomst in Zweden vestigde Linnaeus zich inStockholm, waar hij onder meer in 1739 medeoprichter was van deZweedse Academie van Wetenschappen. Hij huwde in 1738 en zou daarna Zweden niet meer verlaten.[9]
In 1758 kocht hij in de buurt van Uppsala een boerderij, die hij inrichtte als zomerverblijf en waar hij zijn kostbare collecties huisvestte. Tegenwoordig is dit zomerverblijf bekend onder de naamLinnaeus' Hammarby en is het opengesteld alsmuseum.
Tot op hoge leeftijd bleef Linnaeushoogleraar en vooraanstaand burger vanUppsala. Hij is in de kathedraal van deze stad, dicht bij de ingang begraven. Er worden nog regelmatig bloemen op zijn graf gelegd.
Linnaeus' tabel van het dierenrijk uitSystema naturae (1e druk, 1735).
In 1735 publiceerde Linnaeus met hulp van Gronovius de eerste druk vanSystema naturae.[11] In dit werk gaf hij een indeling van de drie natuurrijkenmineralen,planten endieren. Het dierenrijk was onderverdeeld in zes klassen: I Viervoeters (inclusief de mens), IIVogels, III Amfibieën (reptielen enamfibieën), IVVissen (inclusiefwalvissen), VInsecten (geleedpotigen) en VI Wormen (alle overigeongewervelden), en tot slot een ongenummerde klasseParadoxa, waarin monsters en fabeldieren behandeld werden.
De 24 klassen van planten
Een opzienbarend aspect van Linnaeus' werk was dat hij voor het indelen van planten uitging van kenmerken van de voortplantingsorganen: destampers enmeeldraden. Het classificeren van planten op basis van de bloemen was niet nieuw,[12] hoewel het voortplantingsmechanisme van planten pas aan het eind van de zeventiende eeuw was ontdekt,[13] maar Linnaeus ging verder door alleen de voortplantingsorganen te gebruiken als de basis van zijn systeem, en daarbij expliciete seksuele termen te gebruiken, in een tijd dat het spreken over seksualiteit een taboe was. Linnaeus deelde de planten naargelang het aantal meeldraden in 24 klassen in, en daarna verder in orden, op basis van het aantalstijlen. De seksuele aard van zijn indeling en het voor die tijd zeer uitgesproken gebruik van seksuele termen maakte zijn systeem voor sommige van zijn tijdgenoten controversieel.
De eerste druk vanSystema naturae omvatte twaalf pagina's in dubbel folioformaat. Linnaeus had zelf geen geld om het werk te laten drukken. Het wasGronovius die de uitgave ervan verzorgde en deels financierde omdat hij onder de indruk was van de systematische manier van classificeren die Linnaeus in het werk had toegepast.
Clavis Systematis Sexualis Indeling van het plantenrijk naar seksuele kenmerken (in de 10e druk vanSystema naturae)
In de loop der jaren waren er vanSystema naturae verschillende nieuwe drukken verschenen, sommige bewerkt en uitgebreid door bekenden van Linnaeus, zoalsBernard de Jussieu ofGronovius, sommige lokale edities met vertaalde namen, een enkele alsroofdruk. De tweede en zesde druk, verschenen in Stockholm in 1740 en 1748, waren door Linnaeus zelf bewerkt en uitgebreid. De negende druk, verzorgd door Gronovius, kwam in 1756 in Leiden uit. In 1758 verscheen bij Salvi in Stockholm deel 1 van de tiende druk,[14] de vierde die geheel door Linnaeus zelf was verzorgd. In deze tiende druk waren de walvissen verplaatst van de vissen naar de zoogdieren,[15] en was deel 1, over de dieren, uitgegroeid tot 824 pagina's in octavoformaat. Nadat hij inSpecies plantarum voor de planten de binominale nomenclatuur voor het eerst consequent had toegepast, deed hij dat inSystema naturae nu ook voor de dieren. Deze editie van het werk is daarom later, bij afspraak onder zoölogen, aangewezen als beginpunt van de zoölogische nomenclatuur.
Systema naturae was revolutionair, omdat desoort mens werd ingedeeld bij dezoogdieren. Dit was een breuk met het idee dat de mens boven de natuur verheven was en er geen deel van uitmaakte. Hoewel Linnaeus er zelf ook moeite mee had om de mens bij de dieren in te delen,[16] en hij zich realiseerde dat hij een storm van kritiek over zich heen zou krijgen, vooral van theologen, kon hij om (door hem zelf geformuleerde) wetenschappelijke redenen niet anders. Linnaeus was er, zoals de meeste van zijn tijdgenoten, vast van overtuigd dat God de natuur had geschapen. Door zijn indeling was het mogelijk ordelijk over de schepping te spreken. Waar andere wetenschappers spraken vanrassen, noemde Linnaeus de ondersoorten variëteiten, omdat de onderlinge verschillen vooral werden bepaald door niet-erfelijke omgevingsfactoren, die onafhankelijk van de huidskleur dwars door de hele soort 'mens' heenliepen.
In de tiende druk vanSystema naturae van 1758 voegde Linnaeus per ondersoort eigenschappen toe die hij van toepassing vond. Het ging onder andere om het toekennen van de viertemperamenten zoals die in de middeleeuwse geneeskunde werden toegepast, de kleur van haar en ogen en de kleding. Het Europese type stak er goed bij af, terwijl aan de andere variëteiten vooral negatieve psychologische eigenschappen werden toegedicht.[17][18]
Linnaeus was meer plantenkenner dan zoöloog en toen hij in september 1735 bij George Clifford in dienst kwam, richtte hij zijn aandacht vooral op de systematiek van het plantenrijk. Dat culmineerde uiteindelijk in 1753 tot de uitgave vanSpecies plantarum. Dit is het eerste werk waarin debinominale nomenclatuur systematisch is doorgevoerd. Elke soort kreeg behalve een geslachtsnaam ook een toenaam (soortaanduiding), ook bij geslachten die uit maar één soort bestonden, een op het oog eenvoudige maar in de praktijk revolutionaire verandering. De geslachtsnaam en toenaam vormen samen een binominale ofbinaire naam. Naast de binaire naam, door Linnaeusnomen triviale genoemd, gaf hij ook de "echte" naam, hetnomen specificum legitimum (meestal een lange zin), zoals in die tijd gebruikelijk was. De binaire naam kwam hierdoor los van de beschrijving en kon zo functioneren als label om een soort aan te duiden. Binaire namen hoefden ook niet te veranderen als de beschrijving van een plant veranderd moest worden, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe soort werd gevonden die aan dezelfde beschrijving voldeed maar toch verschilde van een al beschreven soort. Het verkorte namenstelsel van Linnaeus werd nog voor zijn dood door de meestebotanici enzoölogen overgenomen.Species plantarum geldt tegenwoordig als het officiële beginpunt van de binominale nomenclatuur voor planten, zoals sinds 1905 geregeld in deRègles internationales de la nomenclature botanique, laterInternational Code of Botanical Nomenclature.[19]
Pagina 1 vanGenera plantarum, 5e druk, 1754, waarin te zien is hoe systematisch Linnaeus te werk ging bij het beschrijven van geslachten
Een andere niet te verwaarlozen bijdrage van Linnaeus aan de taxonomie is de manier waarop hij de geslachten definieert in zijnGenera plantarum.Tournefort had in 1694 het conceptgenus voor het eerst duidelijk gedefinieerd,[20] en ook van 700 geslachten een beschrijving gegeven. Linnaeus bouwde voort op Tourneforts concept maar pakte de beschrijving heel anders aan. Hij deelde alle planten in geslachten in op basis van de kenmerken van de bloem, en al vanaf de eerste druk, in 1737, gaf hij van ieder geslacht, in dezelfde volgorde en typografisch geordend, de beschrijving van achtereenvolgens decalyx (kelk),corona (kroon),stamina (meeldraden),pistillum (stamper),pericarp (vruchtwand) ensemen (zaad). Op deze manier konden verschillende geslachten heel eenvoudig met elkaar vergeleken worden. Linnaeus gaf zo een eerste aanzet tot het maken van sleuteltabellen, die met de grote aantallen soorten die inmiddels beschreven zijn, tegenwoordig bijna onmisbaar zijn bij het op naam brengen van een plant.
Linnaeus benoemde en classificeerde gedurende zijn leven zo'n 9000 soorten planten.[21] Planten die hun toenaam van hem kregen zijn nog altijd herkenbaar aan de auteursaanduiding 'L.' (van Linnaeus) achter debotanische naam. Linnaeus is de enige auteur wiens naam tot slechts één letter wordt afgekort.
Dephilosophia botanica ("botanische wetenschap") verscheen in 1751. De structuur van het werk is gebaseerd op de 365aforismen van een eerder werk uit 1736 met de titelfundamenta botanica ("grondslagen van de botanie"). Dephilosophia bestaat uit 365 genummerde onderdelen, een aantal dat waarschijnlijk niet toevallig overeenkomt met het aantal dagen in een jaar, en ieder onderdeel begint met een aforisme en vervolgt met een gedetailleerde uitleg. Deze structuur komt waarschijnlijk overeen met die van het cursusdictaat van Linnaeus.[22]
Linnaeus' studenten breidden zijn werk uit door niet alleen de planten van Europa maar die van de hele wereld te verzamelen, te benoemen en te beschrijven:
Linnéträdgården, hoek van de systematische tuin, met op de achtergrond Linnaeus' huis.
Van hetherbarium van Linnaeus, waarin zich onder andere een kopie van het herbarium van George Clifford bevond, is na zijn dood een deel verloren gegaan vanwege aantasting door schimmels en vraat door muizen. Wat er nog van over is bevindt zich tegenwoordig grotendeels in Londen, een deel bij deLinnean Society of London, een deel in het Natural History Museum. Een ander deel bevindt zich in de collectie van hetNaturhistoriska riksmuseet in Stockholm. Het potentiële typemateriaal, verbonden aan de meer dan 9.000 botanische namen die door Linnaeus zijn gepubliceerd, is tijdens hetLinnaean Plant Name Typification Project in kaart gebracht doorCharlie Jarvis, werkzaam bij hetNatural History Museum. Dit leidde in 2007 tot Jarvis' publicatieOrder out of Chaos: Linnaean Plant Names and their Types.
De oude botanische tuin in Uppsala waar Linnaeus de leiding over had, bestaat nog. De tuin heet nuLinnéträdgården en is na 1917, na een periode van verval, opnieuw ingericht volgens de specificaties die Linnaeus er in 1748 van had gepubliceerd inHortus upsaliensis.
HetLinnaeusklokje (Linnaea borealis) is later door Gronovius naar hem vernoemd. Linnaeus maakte ermee kennis op zijn reis door Lapland in 1732. Het Linnaeusklokje wordt niet in het reisverslag beschreven, maar wel in zijnFlora Lapponica. Het Linnaeusklokje is een laagblijvend plantje met twee kleine bloemen op een dunne stengel van ongeveer 10 cm hoogte. Het plantje is in Nederland zeer zeldzaam. Linnaeus wordt vaak afgebeeld met dit plantje in zijn hand of op zijn revers. Het figureert ook op het wapenschild dat Linnaeus aannam nadat hij in de adelstand was verheven.
Er is een plein in de Zweedse stadGöteborg naar hem vernoemd. Dit plein ligt dicht bijGöteborgs botaniska trädgård en het beroemde Slotskogspark.
Wereldwijd zijn meer dan 500 wegen (straten, pleinen, lanen) naar Linnaeus vernoemd. In Nederland o.a. in Aalsmeer, Albrandswaard, Almere, Alphen a.d. Rijn, Amsterdam, Borger, Boskoop, Culemborg, Den Haag, Groningen, Haarlem, Halderberge, Harderwijk, IJsselstein, Maastricht, Nieuw Buinen, Purmerend, Teylingen, Utrecht, Velsen, Veenendaal, Venlo, Zaanstad en Zandvoort.
DeLinnean Medal is een erepenning, ingesteld door de Linnean Society of London om wetenschappers te eren die een significante bijdrage hebben geleverd aan de plant- of dierkunde.
Linnaeus promoveerde in 1735 aan deUniversiteit van Harderwijk. In een nis in de toren van de voormalige universiteit is een borstbeeld van de beroemde promovendus geplaatst en vanaf dat moment is de toren bekend onder de naam Linnaeustoren.
Linnaeus' afbeelding prijkt, als Carl von Linné, op het briefje van honderd Zweedse kronen.
In zijn boekPhilosophia Botanica beschrijft Linnaeus hoe de bloemen van sommige planten zich op bepaalde momenten in de dag openen en sluiten. Hij opperde de mogelijkheid om dit aan te wenden in een 'horologium florae', een bloemenklok. Zelf legde hij een dergelijke tuin niet aan, maar gaf een hele lijst van bruikbare planten. In de lente van 2005 werd een dergelijke bloemenklok in combinatie met eenzonnewijzer aangelegd op de campus van de Truman State University, Kirksville, Missouri, U.S.A.[23]
Bibliotheca botanica (Amsterdam, 1736), (Halle, 1747), (Amsterdam, 1751)
Musa Cliffortiana, florens Hartecampi 1736prope Harlemum (Leiden, 1737) (beschrijving van de pisang- ofbananenplant op de Hartekamp)
Critica botanica (Leiden, 1737)
Flora Lapponica (Amsterdam, 1737) (naar aanleiding van zijn in 1732 gemaakte reis doorLapland)
Genera Plantarum (Leiden, 1737), (Leiden, 1742), (Parijs, 1743), (Halle, 1752), (Stockholm, 1754), (Stockholm, 1764)
Corollarium genera plantarum (Leiden, 1737)
Methodus sexualis sistens genera plantarum (Leiden, 1737)
Viridarium Cliffortianum, in quo exhibentur plantae omnes, quas vivas aluit Hartecampensis (Amsterdam, 1737) (bedoeld als gids en vereenvoudigde catalogus van tuinplanten op de Hartekamp)
Linnaeus verzorgde de postume uitgave vanIchthyologia, sive opera omnia de piscibus (Leiden, 1738) van zijn vriendPeter Artedi, nadat die in een Amsterdamse gracht was verdronken. Dit werk is de grondslag voor vele latere werken overvissen
Debibliografie van Linnaeus omvat ongeveer 180 publicaties. De twee meest gebruikte standaardwerken hierover zijn:
J.M. Hulth (1907).Bibliographia Linnaeana, matériaux pour servir a une bibliographie Linnéenne I, pt. 1, Uppsala
B.H. Soulsby (1933).A Catalogue of the Works of Linnaeus, London (bevat tevens secundaire literatuur)
Literatuur
Blunt, W. (m.m.v.W.T. Stearn) (1971).The Compleat Naturalist: A Life of Linnaeus, Londen
Boorstin, D.J. (1983).The discoverers, Random House, New York
Hagberg, K. (z.j.)Carl Linnaeus, de bloemenkoning, Amsterdam
Jackson, B.D. (1923).Linnaeus (afterwards Carl von Linné), Londen
Krol, J.L.P.M. (1982). 'Linnaeus' verblijf op de Hartekamp' in:Het landgoed de Hartekamp te Heemstede, Heemstede, Vereniging Oud-Heemstede-Bennebroek
Ray Society (1957).Linnaeus Species Plantarum 1753, facsimile, with an introduction by W.T. Stearn deel 1, Londen
Noten en referenties
↑Geneeskunde en botanie gingen toen hand in hand. Enerzijds moest men om arts te worden veel van planten weten, anderzijds kon men de studie der botanie alleen volgen als onderdeel van de opleiding tot arts.
↑William T. Stearn citeert in defacsimile uitgave vanSpecies plantarum door de Ray Society, van 1957 (pagina 6), een Oudzweeds rijm over Småland: "Sätter man en Smålänning på en klippa i havet, så föder han sig själv. Ger man honom en get, så blir han rik": Zet een Smålander op een rots in de zee, en hij zal zichzelf voeden. Geef hem een geit en hij wordt rijk. Volgens Stearn is de binominale nomenclatuur van Linnaeus niet meer dan een papierbesparende uitvinding van een Smålander (idem, p.6).
↑Stearn, W.T. (1957),Principal events in the life of Linnaeus, in Ray Society,Species plantarum facsimile: 6.
↑In die tijd waren de universiteiten vanLund enUppsala zo laag gezonken dat het niet meer mogelijk was er een doctorsbul te halen.
↑Een nieuwe hypothese over de oorzaak van intermitterende koortsen (= malaria)
↑abFara, Patricia, Hoofdstuk 2 "The Scientific Swede" in "Sex, Botany and Empire: The Story of Carl Linnaeus and Joseph Banks," Icon Books 2003.
↑Bij gelegenheid van Linnaeus' tweehonderdste geboortedag is in 1907 een bronzen borstbeeld (vervaardigd doorWilhelmus Marinus Retera) op een granieten sokkel in de tuin van de Hartekamp geplaatst.
↑Linnaeus, C. (1735),Systema naturae sive regna tria naturae systematice proposita per classes, ordines, genera, & species, Leiden. Dit is de volledige titel van deeerste druk; vertaling: Indeling van de natuur, te weten de drie natuurrijken, systematisch geordend volgensklassen,ordes,geslachten ensoorten.
↑De eerste die de bloemen had gebruikt als basis voor een classificatie van planten wasAndrea Cesalpino, inDe plantis libri XVI (Florence, 1583). Tussen 1690 en 1699 hadRivinus een classificatie van planten gepubliceerd, gebaseerd op de bloemen (met name het aantalkroonbladen), inOrdo Plantarum qvae sunt Flore Irregulari Monopetalo,...Tetrapetalo,...Pentapetalo (3 delen, Leipzig), en ookTournefort baseerde in 1694, inÉléments de botanique ou méthode pour connaître les plantes (3 delen, Parijs, 1694), zijn classificatie deels op de bloemen.
↑Rudolf Jakob Camerarius (1665-1721) had hierover in 1694 als eerste bericht in een open brief aanMichael Bernhard Valentini, getiteldDe sexu plantarum epistola, waarin hij de resultaten van zijn experimenten meedeelde, dat een planteneitje niet tot ontwikkeling komt als het niet is bevrucht door stuifmeel. Zie ook Stearn, W.T., (1992),Botanical Latin 4e druk: 15,Influence of Linnaeus, en 29, "Malpighi, Camerarius, Jung, Ray and Tournefort".
↑Nu onder de definitieve titelSystema naturae per regna tria naturae, secundum classes, ordines, genera, species, cum characteribus, differentiis, synonymis, locis, (vertaling: Indeling van de natuur in drie natuurrijken, volgensklassen,ordes,geslachten ensoorten; met kenmerken, verschillen, synoniemen en plaatsen.
↑'Kon iemand me maar één verschil tussen mensen en apen noemen, volgens de beginselen van de natuurlijke historie' [zodat ik dit niet hoef te doen], verzucht hij in een brief aan Gmelin.
↑Linnaeus, C. (1758),Systema naturae per regna tria naturae:Zie p. 20 e.v. (in Latijn op botanicus.org (de server kan slecht bereikbaar zijn).Gearchiveerd op 30 augustus 2019.
↑De beslissing om de eerste druk vanSpecies plantarum aan te wijzen als het beginpunt van de binominale nomenclatuur heeft zelf ook een geschiedenis. In 1867 formuleerde de Franse botanicusAlphonse de Candolle (1806-1893) zijnLois de la Nomenclature botanique, waarin hij stelde dat de botanische nomenclatuur begint met de werken van Linnaeus, zonder een bepaald werk te noemen. Zijn regels werden op hetInternationaal Botanisch Congres vanParijs in hetzelfde jaar aangenomen. In 1883 stelde De Candolle voor om de nomenclatuur van plantengeslachten te laten beginnen met de eerste editie vanGenera plantarum, van 1737, en die van soorten metSpecies plantarum van 1753. Met die regels ging vervolgens de DuitserOtto Kunze aan de haal. In zijnRevisio generum plantarum (1891-1898) paste hij de regels (met name de prioriteitsregel) met verbeten ijver toe en veranderde daarbij op grond van naamswijzigingen in het werk van Linnaeus zelf, en door namen aan te halen uit werken die tezelfdertijd uitkwamen maar niet de binominale nomenclatuur gebruikten, de namen van duizenden soorten die sinds de eerste twee drukken vanSpecies plantarum geaccepteerd en ingeburgerd waren geraakt. Als gevolg hiervan ontstond onder de meeste botanici de roep om een beginpunt later dan 1737 te kiezen zodat althans de door Linnaeus zelf gegeven, en door de wijde verspreiding van zijn werken ingeburgerd geraakte, namen behouden zouden blijven. Op het internationale congres van botanici van 1892 inGenua werd voorgesteld om het jaar 1753 te kiezen voor zowel namen van geslachten als soorten. Gesteund door een overgrote meerderheid van de botanische gemeenschap werd een voorstel van die strekking voorbereid voor hetInternational Botanical Congress van 1905 inWenen, waar uiteindelijk met overweldigende meerderheid (150 tegen 19) de eerste druk vanSpecies plantarum werd aangewezen als beginpunt van de botanische nomenclatuur. Een van de kernpunten van de huidigeCode is dat ze bedoeld is om zo goed mogelijk de stabiliteit van namen te dienen. Zie Ray Society (1957),Linnaeus Species plantarum 1753 facsimile, with an introduction by W.T. Stearn: p.4.
↑Tournefort, J.P. de, (1694),Élémens de botanique ou méthode pour connoître les plantes (Parijs).
↑Ter vergelijking: InJohn RaysHistoria plantarum (2 delen, 1686-1688) zijn zo'n 6900 soortnamen te vinden (zieWikisource). Het aantal soorten inTournefortsÉlémens de botanique, van 1694, bedroeg ongeveer 7000, verdeeld over ruim 700 geslachten, en alleen al van zijn ene reis naar de Levant, van 1700-1702, beschreef en benoemde hij nog eens 1356 tot dan onbekende soorten en 25nieuwe geslachten. In aanmerking genomen dat Linnaeus via zijn studenten vanuit een veel groter deel van de wereld planten kreeg aangevoerd dan Ray en Tournefort, en dat met de latere afspraak datSpecies plantarum als beginpunt van de binominale nomenclatuur geldt en dat duselke soortnaam die hij in zijn werk opnam als nieuwe naam geldt en automatisch de auteursnaam "Linnaeus" krijgt, is het getal 9000 niet opzienbarend groot.
↑abFreer, Stephen, voorwoord tot diens Engelse vertaling van Linnaeus, Carl, "Philosophia botanica," Oxford University Press 2003.