Koninklijke bekrachtiging is een proces inmonarchieën waarbij hetstaatshoofd zijn goedkeuring verleent aan eenwet en deze daarmee rechtsgeldig maakt. Hoewel inparlementaire monarchieën de feitelijke wetgevende macht grotendeels in het parlement berust is de handtekening van de koning(in) noodzakelijk om een wet in werking te laten treden.
Europese landen waarin koninklijke bekrachtiging nodig is om een wet rechtsgeldig te maken zijnAndorra,België,Denemarken,Liechtenstein,Nederland,Noorwegen,Spanje en hetVerenigd Koninkrijk. Uitzonderingen vormenZweden, waar sinds een grondwetswijziging in 1974 de koning geen deel meer uitmaakt van de regering (een zogenoemdceremonieel koningschap) en diens bekrachtiging niet langer nodig is om een wet in werking te laten treden, enLuxemburg, waar eengrondwetswijziging in 2008 werd doorgevoerd toen GroothertogHenri deeuthanasiewet weigerde te ondertekenen.[1]
DeNederlandse Grondwet regelt de koninklijke bekrachtiging in artikel 87, lid 1, dat luidt:Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
Er zijn drie gevallen geweest dat een initiatiefwetsvoorstel niet werd bekrachtigd: in 1917 (over onderwijssalarissen), in 1928 (over het leerlingental) en in 1994 (over lastenverlichting voor het mkb).[1]
In België is de koninklijke bekrachtiging van wetten geregeld ingrondwetsartikel 109, dat stelt:De Koning bekrachtigt de wetten en kondigt ze af. De bekrachtiging gebeurt door de koning als tak van dewetgevende macht. Deafkondiging doet hij als hoofd van de uitvoerende macht.
In 1842 keurde het parlement een wet goed waarbij accijnzen op wijn retroactief verlaagd werden. De budgettaire gevolgen hiervan waren echter desastreus, waardoor de toenmalige koning, met de steun van de regering, de bekrachtiging weigerde.
In 1845 werden bij wet de invoerrechten op graan verhoogd. Erna mislukte de graanoogst, waardoor de koning, weerom gesteund door de regering, de bekrachtiging weigerde.
In 1870 waren de gemeenteraadsverkiezingen op komst. Kort voor de ontbinding van het parlement keurde de liberale meerderheid een wet goed waarbij hetstemrecht werd uitgebreid.[2] De katholieken drongen bij de koning aan de bekrachtiging te weigeren,[bron?] wat niet lukte. Uiteindelijk werd de uitbreiding echter nooit toegepast omdat een katholieke meerderheid verkozen raakte die het kiesstelsel weer wijzigde.[3]
Geplaagd door morele bezwaren weigerdekoning Boudewijn in 1990 een wet te bekrachtigen dieabortus wettelijk mogelijk maakte. Deze impasse wordt deMini-koningskwestie genoemd. Ze werd opgelost doordat Boudewijn zich vervolgens vrijwillig regeringsonbekwaam liet verklaren. Hierdoor kreeg de ministerraad de mogelijkheid de wet[4] te ondertekenen op grond van artikel 79 van de toenmalige Grondwet (artikel 90 in de huidige versie). Na 36 uren werd de koning in zijn functie hersteld.