In eenkolenmijn wordtsteenkool ofbruinkool gewonnen. Bruinkoollagen bevinden zich altijd net onder dedeklaag en boven eventuele steenkoollagen, bruinkool wordt daarom vrijwel altijd in open mijnen,dagbouwmijnen, ontgonnen. Dieper liggende steenkoollagen werden in Europa meestal ingesloten mijnen gewonnen. Deze manier van delven is een arbeidsintensiefproductieproces, brengt een groterveiligheidsrisico met zich mee en is dus aanzienlijk duurder. InWest-Europa, waar de kolen- en staalindustrie sinds 1952 werd beheerd door deEuropese Gemeenschap voor Kolen en Staal, zijn nu bijna alle kolenmijnen gesloten. Vooral omdat steenkool van overzee, in dagbouw gewonnen en naar Europa getransporteerd, goedkoper kon ingevoerd worden. Op de tweede plaats omdat steenkool alsenergiedrager toenemend concurrentie kreeg vanaardolie enkernenergie. Later werden daar nog milieu-bezwaren aan toegevoegd: verbranding van steenkool heeft een belangrijk aandeel in de opwarming van de aarde door de hogeCO2-uitstoot. Bovendien veroorzaakt de winning van steenkool, zowel in dagbouw als ondergronds, vervuiling metPAK's enzware metalen in de omgeving van de mijn, tijdens het transport en op de plaats van verbranding.
Bruinkool werd in deBenelux alleen gewonnen inNederlands-Limburg. Steenkool werd in België en Nederland ontgonnen.
De19e-eeuwseindustrialisatie is grotendeels op gang gekomen op basis van houts-, bruin- of steenkool. Dit waren toen de enige energie-grondstoffen voor de nieuwe zware industrie. Zo werden Engeland en België de twee eerste geïndustrialiseerde landen ter wereld en was het DuitseRuhrgebied lange tijd het dichtste industriegebied ter wereld. Ook de Franse regioHauts-de-France staat bekend om haar steenkoolindustrie. Al deze gebieden liggen bovendien op eenzelfde as.
Al sinds 1810 deden Waalse ingenieurs bodemonderzoek in Vlaanderen omdat ze toen al vermoedden dat het kolenbekken zich verder noordwaarts spreidde. De steenkolenlagen bleken daar uiterst diep te liggen. Het was de Leuvense professorAndré Dumont die van de veronderstelling uitging dat het steenkoolbekken bijAken in noordwestelijke richting afboog. In de jaren na 1890 begonnen Waalse, Duitse en Delftse ingenieurs daarom naar steenkool te zoeken inZuid-Limburg, deLimburgse Kempen en zelfs de aangrenzendeAntwerpse Kempen.
Met uitzondering van deze laatste regio werden er rond 1900 successen geboekt. Vervolgens werden de nodigeconcessies aangevraagd en bedrijven opgericht. In Nederland slaagden de socialisten erin enkele concessies onder bestuur van de staat te brengen; ook aan de andere kant van deMaas ijverden de socialisten daarvoor, maar zonder succes. De meeste steenkoolmijnen gingen pas in exploitatie tijdens of na de Eerste Wereldoorlog.
Bruinkool wordt in de omgeving van Keulen en Aken sinds 1826 grootschalig in dagbouw afgegraven. In de Benelux werd het alleen gevonden in Nederlands Zuid-Limburg. De eerste bruinkoolmijn was Carisborg I, inHeerlerheide (1915). De firma Bergerode ontgon in Heerlerheide de concessie Carisborg II, en verwierf inBrunssum de concessies Brunahilde I en II en Energie. Brunahilde I werd niet ontgonnen. Verder zijn er ook bruinkoolmijnen geweest op deGraetheide bijGeleen (Louisegroeve I en II), inEygelshoven (Herman) en inHaanrade (Anna). Dit waren allemaal open groeves. De Nederlandse bruinkoolmijnen waren in 1968 allemaal gesloten.
Een gesloten mijn bestaat uit twee delen:
Grondwater is zowel een probleem in ondergrondse als in open mijnen. In het geval van stollenbouw kan het grondwater gemakkelijk worden afgevoerd. Ook bij open mijnen en schachtbouw volstaat een kleinschalige technische infrastructuur zoals pompen en afvoerwegen, omdat er niet ver onder het grondwaterniveau wordt gegraven. Ook de toevoer van verse lucht is in deze mijnen betrekkelijk eenvoudig te realiseren.
Bij diepbouw worden echter grotere dieptes bereikt en moeten er krachtige pomp-, ventilatie- en hijsinstallaties voorhanden zijn. Omdat deze installaties veel energie verbruikten, hadden die steenkoolmijnen ook eigen energiecentrales die op steenkool draaiden. In de steenkoolmijnen vanBelgisch- enNederlands-Limburg (na 1900 dus) werd bij de schachtafdieping de methode van grondwaterbevriezing toegepast. Daardoor werd de grond ook stabieler. Sinds de mijnsluiting in Nederlands Limburg is het grondwater gestegen en dit heeft geleid to een meetbare bodemstijging aan het aardoppervlak van 10 centimeter over een periode van vijftien jaar.[1]
DeWaalse steenkolenbekkens waren geconcentreerd in de industrie-as van deMaas,Samber enHene, vanLuik totBergen. Er waren drie bekkens in deprovincie Henegouwen: deBorinage bijBergen, hetCentrumbekken bijLa Louvière en hetBekken van Charleroi. In deprovincie Namen ligtBeneden-Samber en ten slotte bevindt er zich ook een groot bekken rondLuik (Bekken van Luik;Andenne,Seraing enHerve).
In Wallonië werd vermoedelijk al sinds de Romeinse tijd steenkool ontgonnen. In de 13e eeuw duiken de eerste mijnbedrijven op, het ging toen om kleinschalige, primitieve open mijnen. In de 16e eeuw werd er steenkool ontgonnen op betrekkelijk grote schaal en uitgevoerd naar alle windrichtingen, waarmee reeds staal en glas werd geproduceerd. Ook de steenkoolnijverheid en de zware industrie in de omgeving vanLuik kwamen in deze periode op. Omdat men steeds dieper groef, moesten de mijnen ook steeds gemoderniseerd worden. Daarom werden hier de eerste waterpompen en stoommachines in gebruik genomen.
Een groot deel van de Waalse mijnbedrijven werd gesticht in het begin van de 18e eeuw, en in de 19e eeuw ontwikkelde Wallonië zich dankzij de mijnbouw en de daarvan afhankelijke bedrijvigheid (onder andere metaalindustrie) tot het grootste industriegebied van het Europese vasteland. De ontsluiting van de regio door steenwegen en kanalen (Kanaal Bergen-Condé,Centrumkanaal,Kanaal Brussel-Charleroi,Zuid-Willemsvaart), in deze periode droeg hiertoe bij. Ook belangrijk in deze was de vestiging van de staalfabriek vanJohn Cockerill inSeraing, in 1850 de grootste fabriek ter wereld, die een grote afnemer was van steenkool.
In de loop van de 19e eeuw kenden de Waalse mijnen hun bloeiperiode dankzij de enorme vraag naar steenkool als belangrijkste grondstof. In de eerste jaren na deEerste en deTweede Wereldoorlog was er een grote vraag naar steenkool voor dewederopbouw. Om aan de vraag te voldoen werden arbeiders uit Oost- Centraal en Zuid-Europa, vooral uitItalië aangetrokken. Na demijnramp van Marcinelle in 1956, waarbij veel Italiaanse doden vielen, zegde Italië zijn overeenkomst met de Belgische regering op omdat het de veiligheid, vooral in de oudere Waalse mijnen, onvoldoende vond. Er werden vanaf toen geen Italianen meergeleverd in ruil voor Belgische steenkool. De Belgen gingen daarna ongeschoolde arbeidskrachten voor hun mijnen zoeken in andere landen rond deMiddellandse Zee, zoalsSpanje,Griekenland,Marokko enTurkije.
De sanering van Europese mijnen vanaf het midden der jaren1950, met sluitingen in het kader van hetEGKS beleid, was te wijten aan de opkomst van olie en gas als moderne energiebronnen enerzijds, en anderzijds concurrentie van geïmporteerde steenkool uit open mijnen in Zuid-Amerika en Azië, die veel goedkoper arriveerde in de Europese zeehavens. De laatste Waalse steenkoolmijnRoton inFarciennes sloot in 1984. Het wegvallen van de mijnindustrie in Wallonië in het midden van de vorige eeuw en de daaropvolgende crisis in de staalindustrie liggen aan de basis van de economische neergang van het gewest.
De geologische kennis van hetKempens steenkoolbekken dateert van omstreeks1875. De eerste steenkool uit hetKempens steenkoolbekken inLimburg, werd in1901 aangeboord teAs. De mijnmaatschappijen werden onmiddellijk daarna opgericht (behalve Houthalen: 1923), maar door de technische en politieke moeilijkheden duurde het tot na de Eerste Wereldoorlog voordat ze commercieel konden worden uitgebaat. De technische moeilijkheden hielden vooral verband met watervoerende (drijfzand)lagen. Enkel Winterslag had dit niet, daardoor was dit ook de eerste mijn die kon produceren. Alle mijnen moesten de dure bevriezingstechniek aanwenden bij de aanleg van de schachten, een methode die toen nog in een experimenteel stadium verkeerde.
Het Kempens Steenkoolbekken had als opvallend kenmerk dat er nooit steenkoolverwerkende industrie naast is ontstaan. Dat blijkt uniek te zijn in de Europesemijnnijverheid. De Limburgse kolenproductie was vooral interessant voor de Waalse staalindustrie, die daardoor de import van steenkool kon verminderen. De Waalse mijnen waren verouderd en ook te klein om nog aan de vraag te kunnen voldoen. Bovendien bevatte de Limburgse ondergrondcokeskolen, waaraan op dat moment groeiende behoefte was.
Er waren zeven mijnen, die in handen van privé-maatschappijen waren.
De hoogste werkgelegenheid werd gehaald tijdens de Wederopbouw, vlak na deTweede Wereldoorlog. Er werkten toen 44.000 mensen in de Limburgse mijnen. Om arbeidskrachten aan te trekken en te behouden moesten tal van voorzieningen worden gebouwd en werden al vanaf1945 Italiaansegastarbeiders aangetrokken. Vanaf 1956, het jaar van demijnramp in Marcinelle, werden Spanjaarden en Grieken geworven, vanaf 1962 gevolgd door Turken en Marokkanen. Dit maakte dat de mijnstreek eenmulticultureel karakter kreeg.
De productie bereikte een hoogtepunt in de jaren 1950. In1958 brak echter de Internationale Kolencrisis uit en werden door deEGKS productiebeperkingen opgelegd. Deoliecrisis van 1973 bracht enig soelaas, maar de verliezen in de mijnbouwsector namen steeds onrustbarender vormen aan. De mijn van Houthalen werd in1964 gesloten als eerste Belgische mijn, nadat ze al was gefusioneerd met die van Zolder. Twee jaar later werd met een pennestreek en nauwelijks sociale maatregelen de mijn vanZwartberg gesloten, waar toen 4000 mensen werkten.
De Belgische regering had deze sluiting aangekondigd samen met die van twee Waalse mijnen. De overheid had echter niet gerekend op het protest en de woede van de metnaakte ontslagen bedreigde Limburgse mijnwerkers. Toen de eerste ontslagbrieven in de bus vielen kwamen de mijnwerkers in actie en werd deondergrond van de mijn in Zwartberg bezet. De solidariteit van de Limburgse bevolking met de mijnwerkers van Zwartberg werd erg groot. Een betoging van mijnwerkers vanuit Zwartberg naar de mijn vanWaterschei om hun collega's daar om solidariteit te vragen liep uit op een bloedbad. Demobiele colonne van derijkswacht reageerde erg overspannen toen de kop van de betoging bij de mijnpoort van Waterschei verscheen en schoot met scherp op de manifestanten. Er vielen twee doden en verschillende zwaargewonden. De dagen daarna werd het leger ingezet om de erg gespannen sfeer de baas te kunnen.
Uiteindelijk werden dure eden gezworen in deAkkoorden van Zwartberg, die deze akelige periode moesten afsluiten: er zouden geen Limburgse mijnen meer sluiten vooraleer er voor vervangende werkgelegenheid was gezorgd. Ondertussen werd voor de eigenaars van de Limburgse mijnen een voordelige uitstapmogelijkheid gecreëerd uit de verlieslijdende mijnactiviteit: de kolenwinning van alle Limburgse mijnen werd geconcentreerd in de nieuwenaamloze vennootschapN.V. Kempense Steenkoolmijnen, waarin de Belgische overheid steeds meer zou gaan participeren. De overheid zou zo garant staan voor hetaanzuiveren van de verliezen van de kolenexploitatie met belastinggeld. Winstgevende nevenactiviteiten, zoals de verhuur van gebouwen en de eigendom van onroerende goederen, bleven in handen van de oorspronkelijke mijneigenaren.
Toen de Belgische overheid in dejaren tachtig de subsidiekraan voor de vijf overgebleven Limburgse mijnen definitief wilde dichtdraaien, werkten er nog ruim 18.000 mijnwerkers, waaronder veel jongeren. Er werd eenkolenmanager aangesteld, die met een aanzienlijkeenveloppe de resterende mijnactiviteit zou gaan afbouwen en die tegelijk de streek nieuwe economische perspectieven moest weten te bieden. De mijnwerkers, die regelmatig acties en betogingen hielden tegen de plannen, werden verleid met hogeoprotpremies en erg gunstigepensioenregelingen. Mijnwerkers uit de oostelijk gelegen mijnen werden daarbij nog eens handig tegen hun westelijke collega's uitgespeeld en mede daardoor konden de mijnen in Belgisch-Limburg toch vrij snel sluiten.
De mijnen inWaterschei,Winterslag enEisden waren in 1987 dicht en de westelijke mijn inBeringen volgde niet veel later. Er bleef daardoor nog heel wat geld in deenveloppe over, waarmee na heel wat politiek getouwtrek en diverse schandalen en schandaaltjes, toch enkele nieuwe projecten op de Limburgse rails konden worden gezet. De steenkoolmijn van Zolder werd in1992 als laatste Belgische mijn gesloten.
Veel mijngebouwen werden vlak na de sluiting gesloopt. Heel wat terrils bestaan nog en zijn vrij toegankelijk. Sommige mijnterreinen zijn omgevormd tot bedrijventerreinen, andere bestaan nog en hebben eennieuwe bestemming gekregen.
De allereerste steenkoolwinning vond in de12e eeuw plaats in het mijnveld dat later bekend werd als deDomaniale mijn inKerkrade.Vanaf 1742 ging de abdij vanRolduc in eigen beheer aan kolenwinning doen. In 1766 verkreeg de abdij het recht van ontginning (een concessie) onder openbare wegen en gemeentegronden. Door hun professionele aanpak van de mijnbouw leverde dit reeds in de 18e eeuw rendabele inkomsten op.
Nadat Waalse ingenieurs aan het eind van de 19e eeuw succesvolle boringen hadden ondernomen rondEygelshoven,Heerlen enGeleen kwam er een kolenkoorts op gang. Belangrijke personen in de pionierstijd waren onder meer Carl enFriedrich Honigmann (ON-mijnen),Anton Wackers (Lauramijn) uit de regioAken, de NederlandersHenry Sarolea (spoorwegbouwerspoorlijn Sittard - Herzogenrath en later bestuurder ON-mijnen) enHenri Wenckebach (pionier van deStaatsmijnen).
Omstreeks1900 werden nieuwe steenkoolmijnen gesticht inZuid-Limburg, zowel door particulieren als door de overheid (deStaatsmijnen in Limburg). Er waren ook twee Belgische ondernemingen actief. Door de aanleg van nieuwe verbindingen (spoorlijnen naar Aken enStein enBorn aan hetJulianakanaal) werd het vervoer van gewonnen kolen naar afzetgebieden eenvoudiger en goedkoper.Uiteindelijk waren er de vierOranje-Nassau mijnen (ON I t/m IV), de vier Staatsmijnen en vier andere particuliere mijnen. Een vijfde Staatsmijn, deBeatrix, werd aangelegd inHerkenbosch om het zogenaamdeVlodropperveld te ontginnen, maar is nooit in bedrijf gekomen. Speciaal hiervoor zoustation Herkenbosch uitgebreid worden. Dit station lag aan de zogenaamdeIJzeren Rijn. DeOranje-Nassau mijnen waren uiteindelijk eigendom van een Frans bedrijf (de familie Honigmann verkocht in 1908 de aandelen aan defamilie De Wendel). De Laura en Julia alsmede de Willem-Sophia waren eigendom van twee afzonderlijke Belgische bedrijven. De particulier gepachte Domaniale en de Staatsmijnen waren Nederlands bezit.
Door de vondst van het hetaardgasveld van Slochteren en de goedkopere steenkool enaardolie uit het buitenland werd de Limburgse steenkolenwinning onrendabel. Demijnsluiting in Nederlands Limburg begon met de historische toespraak van toenmalig minister van Economische ZakenJoop den Uyl op vrijdag 17 december 1965 in de stadsschouwburg vanHeerlen. In de daaropvolgende negen jaren werden alle mijnen gesloten. DeStaatsmijn Maurits teGeleen ging in 1967 als eerste dicht. De steenkolenwinning in Nederland is definitief gestaakt op dinsdag 31 december 1974, met het rond 19:00 uur in de avond naar boven halen van de allerlaatste kolenwagen en daarmee de sluiting van de mijn Oranje-Nassau I teHeerlen. Dit was ook de oudste grote ondergrondse mijn (geopend in1899).
Behoudens twee mijnbouwmonumenten (het gebouw van de schachtNulland teKerkrade, (Domaniale Mijn), het ophaalmachinegebouw van Schacht II en de schachtbok, de watertoren en het oude hoofdkantoor van de ON-I mijn te Heerlen, de oude loonhal, de hoofdingang met kantoren en de oude watertoren vanStaatsmijn Maurits teGeleen) zijn vrijwel alle bovengrondse werken van de Nederlandse mijnen afgebroken. De mijnterreinen hebben na sanering van de grond alle een andere bestemming gekregen (industrieterrein, woonwijk, etc.). Ook de meestemijnsteenbergen zijn uit het Zuid-Limburgse landschap verdwenen.
Bij de volgende plaatsen zijn kolenmijnen in bedrijf geweest:
Naam | Locatie | Concessie | Aantal schachten | Diepste schacht | Primair kooltype | Actief | Totale productie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Oranje-Nassau I | Heerlen | Oranje-Nassaumijnen | 3 | 471 m | magerkool | 1899-1974 | 31.978.000 ton |
Oranje-Nassau II | Schaesberg | Oranje-Nassaumijnen | 2 | 477 m | magerkool | 1904-1971 | 34.064.000 ton |
Oranje-Nassau III | Heerlerheide | Oranje-Nassaumijnen | 1 (+1 ON-IV) | 844 m | magerkool | 1917-1973 | 38.265.000 ton |
Oranje-Nassau IV | Heksenberg | Oranje-Nassaumijnen | 1 | 740 m | magerkool/vetkool | 1925-1966 | 13.754.000 ton |
Laura | Eygelshoven | Laura en Vereeniging | 2 | 748 m | magerkool | 1905-1968 | 31.885.000 ton |
Julia | Eygelshoven | Laura en Vereeniging | 2 | 568 m | magerkool | 1926-1974 | 31.963.000 ton |
Willem-Sophia | Spekholzerheide | Willem-Sophia | 5 | 651 m | magerkool | 1902-1970 | 22.678.000 ton |
Domaniale | Kerkrade | Domaniale Mijn Maatschappij | 6 | 802 m | magerkool | 1815-1969 | 37.990.000 ton |
Neuprick | Bleijerheide | Pannesheider Mijnvereniging | 1 | 235 m | magerkool | 1852-1904 | 1.484.000 ton |
Wilhelmina | Terwinselen | Staatsmijnen | 2 | 823 m | magerkool | 1906-1969 | 59.235.000 ton |
Emma | Treebeek (Hoensbroek) | Staatsmijnen | 4 | 980 m | vetkool | 1911-1973 | 109.032.000 ton |
Hendrik | Rumpen (Brunssum) | Staatsmijnen | 4 | 1058 m | vetkool | 1915-1963 | 61.203.000 ton |
Maurits | Lutterade (Geleen) | Staatsmijnen | 3 | 895 m | vetkool | 1926-1967 | 96.214.000 ton |
Beatrix | Herkenbosch | Staatsmijnen | 2 | 700 m | vetkool | - | 0 ton |
Totaal | 37 | 569.745.000 ton |
België
Nederland