Junyo Maru | ||||
|---|---|---|---|---|
Junyo Maru in 1933 | ||||
| Geschiedenis | ||||
| Werf | Robert Duncan Co.,Glasgow,Schotland | |||
| Tewaterlating | 1913 | |||
| Omgedoopt | 1913 -Ardgorm 1917 -Hartland Point | |||
| Status | Getorpedeerd op18 september1944 | |||
| Eigenaren | ||||
| Eigenaar | 1913 - Lang & Fulton 1917 - Norfold North American Steam Shipping | |||
| Algemene kenmerken | ||||
| Lengte | 123 meter | |||
| Breedte | 16,15 meter | |||
| Diepgang | 8,29 meter | |||
| Tonnenmaat | 5065brt | |||
| Voortstuwing en vermogen | 475 pk | |||
| Locatie van het wrak | ||||
| ||||
DeJunyo Maru (Japans: 順陽丸) was eenJapansvrachtschip dat in deTweede Wereldoorlog op18 september1944 werdgetorpedeerd door de BritseonderzeebootHMSTradewind met ongeveer 5600 doden als gevolg.
Het is een van de grootstescheepsrampen in de geschiedenis met bijna vier keer zoveel doden als bij deTitanic waar in april 1912 zo'n 1500 slachtoffers vielen.
Het schip werd in1913 voorLang & Fulton gebouwd door Robert Duncan Co. teGlasgow. Het was onderweg vanJava naarSumatra met naast de bemanning nog 2300 Amerikaanse, Australische, Britse en Nederlandse krijgsgevangenen en 4200 Javaanse werkslaven (Romoesja's). Ze waren allen bestemd om aan de 220 kilometer langePekanbaru-spoorweg tussenPekanbaru enMuaro te werken. HetJapanse woordYunyo betekenthavik;Maru wordt al sinds1493 gebruikt om een schip aan te duiden.
In september1943 werd door de werksoldaten begonnen met de bouw van de Pekanbaru-spoorweg vanPekanbaru naarMuaro opSumatra. Eerst werd een spoordijk aangelegd. Deze spoorlijn werd gebouwd doorkrijgsgevangenen en Romoesja's. De krijgsgevangenen werden vanaf mei1944 aan het werk gezet en zij legden de spoorbaan aan.
In de voormaligekazerne van het 10einfanteriebataljon van hetKoninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) inBatavia, werden krijgsgevangenen vastgehouden van verschillende nationaliteiten en van verschillende legeronderdelen. Nieuwe gevangenen uit andere delen van dearchipel werden naar andere kazernes getransporteerd. Deze gevangenen werden slecht behandeld. Meestal kregen ze niet te horen waar ze heen werden gebracht of wat er zou gebeuren.
Een groep van 1600 mannen bereidde zich in de nacht van15 op16 september1944 voor op een transport. Deze mannen waren eerder gezond verklaard en zouden de reis kunnen volbrengen. Waarheen de reis hen zou brengen en wat hen te wachten stond, werd hen niet verteld. Het grootste deel van de groep bestond uit leden van de vroegereStadswacht van Batavia. Verder waren er ookBritse,Australische enAmerikaanse gevangen militairen. Uit deze groep waren door de Japanners ongeveer driehonderdKNIL-militairen geselecteerd. Deze groep bestond uitNederlanders,Ambonezen enManadonezen. Ook een relatief kleine groep van burgers en zeelieden behoorde tot het transport.
De groep werd op vrijdagmorgen15 september per trein vanaf hetStation Pasar Senen naar de haven van Batavia,Tanjung Priok, vervoerd. In de haven lag een oud schip dat deJunyo Maru bleek te zijn.
Bij aankomst in de haven werden ruim 4200 Romoesja's in het ruim gestouwd. Vervolgens werd de groep die per trein naar de haven was aangevoerd, bestaande uit ongeveer 1100 Nederlandse — en ongeveer 1100 Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen, het schip in gedreven.
Het schip vertrok op zaterdag16 september1944 vanuit de haven van Batavia in noordwestelijke richting. DeJunyo Maru werd geëscorteerd door twee Japansekorvetten. Vermoedelijk waren ongeveer 100 Japanners aan boord die de reis begeleidden. De gevangenen kregen nog steeds niet te horen waar de reis heen zou gaan. De opvarenden zagen wel, dat het schip erg oud was en in zeer slechte staat verkeerde. Achterstallig onderhoud was zichtbaar en overal was er roest.
Door de hitte en de viezigheid braken aan boord ziekten alsdysenterie uit. Het beetje water dat aanwezig was, was niet bestemd voor de gevangenen, maar voor de Japanners die de reis begeleidden. De gezondheid van de gevangenen ging snel achteruit.
De omstandigheden waren verre van ideaal aan boord. De hitte was ondraaglijk, maar toen de zuidwestkust vanSumatra in zicht kwam, werd het weer zeer slecht. Het regende en de temperatuur daalde. De volgende dag was het opnieuw heet. Door uitputting waren er al enkele gevangenen gestorven. Deze gevangenen werden zonder ceremonie overboord gegooid.
Op maandagmiddag, 18 september, deed een zware explosie het schip schudden. Delen van het schip vlogen alle kanten uit. Daarna was het doodstil op het schip. Om paniek te voorkomen deelden de Japanners mee dat de motoren van het schip waren uitgevallen. Kort daarna was een tweede explosie te horen. Een vrachtwagen, die in het ruim stond, raakte los uit zijn sjorringen en verpletterde enkele opvarenden. Overlevenden kropen over elkaar heen, liepen naar het dek en sprongen in zee, ook al konden sommigen niet zwemmen. Velen konden zich redden door zich vast te houden aan vlotten. Op dat moment was het nog tamelijk rustig aan boord, niet iedereen realiseerde zich dat het schip zinkende was.
Uiteindelijk duurde het twintig minuten voordat het schip zonk, op vijftien kilometer ten westen vanBengkulu voor de zuidwestkust van Sumatra. Vermoedelijk hebben maar 200 werksoldaten de ramp overleefd. Van de krijgsgevangenen, burgers en Japanse bemanningsleden hebben ongeveer 675 opvarenden de ramp overleefd. Het schip werd later genoemd als een van deJapanse helleschepen.

DeTradewind, die in januari 1944 aan de onderzeebootvloot van degeallieerden was toegevoegd, had als opdracht Japanse vrachtschepen te torpederen om te voorkomen dat de Japanners hun troepen inNederlands-Indië konden bevoorraden.
Op 8 september 1944 verliet deTradewind de haven vanTrincomalee opSri Lanka voor een patrouille langs de west- en zuidkust van Sumatra. Op17 september had commandant Maydon van de HMSTradewind geconstateerd dat dehigh powerperiscoop en deradar defect waren. Besloten werd om nog een dag te patrouilleren bij de zuidwestkust van Sumatra tussenBengkulu enPadang. Via eenlow power periscoop van de onderzeeër werd een sliert rook aan de horizon gezien. Commandant Maydon besloot om dichterbij te gaan varen. Enkele uren later bleek het om deJunyo Maru met haar twee begeleidingschepen te gaan. Viertorpedo's werden gelanceerd, waarvan twee deJunyo Maru troffen. Enkele minuten later werden vanaf de Japanse begeleidingschepen driedieptebommen in het water gegooid. Op dat moment was deTradewind alweer ondergedoken. Bij gebrek aan een werkendehigh power periscoop was Maydon niet in staat te zien hoe zwaar bewapend de begeleidende schepen waren en of ervliegtuigen aanwezig waren. De onderzeeër voer weg in zuidoostelijke richting, richtingStraat Soenda, en hervatte daar de patrouille.
Eind1942 had hetInternationale Rode Kruis er bij de partijen, dus zowel bij de geallieerden als bij de Japanners op aangedrongen om de schepen met krijgsgevangenen te markeren met rode kruisen. Een maatregel die niet was opgenomen in de Conventie van Geneve van 1929, die overigens niet door Japan was geratificeerd. De partijen, dus ook de geallieerden, weigerden dat. Bij een eerdere uitwisseling van burgers, waarbij Japan de Teia Maru inzette, de voormalige Franse Aramis, werden overigens wel rode kruisen aangebracht op het schip. Maar de Junyo Maru droeg dus inderdaad geen rode kruisen en de gezagvoerder van de Tradewind kon dus niet weten dat zich aan boord ëigen troepen bevonden. Maar de Admiraliteit, die de Tradewind op patrouille had gestuurd, wist dat hoogstwaarschijnlijk wel. Al vanaf midden 1943 kenden de geallieerden de berichtencodes die de schepen gebruikten en wist men van de transporten en van de ladingen. Onderzeeërs werden op basis van die kennis aangestuurd, waarbij de commandanten van de onderzeeërs niet werden geinformeerd overde aanwezigheid van eigen troepen aan boord. In de Amerikaanse archieven zijn vertaalde berichten te vinden die de werkwijze van het US Submarine Command duidelijk maken.[bron?]
Een half uur nadat het schip was gezonken, kwam een van de begeleidende korvetten terug om drenkelingen op te pikken. Dit gebeurde maar mondjesmaat; de overige drenkelingen moesten zich zien te redden in open zee en moesten trachten om naar de kust te zwemmen.
De opgeviste drenkelingen hielden elkaar wakker aan boord van een van de korvetten. Gevangenen die in slaap waren gevallen of verzwakt waren, werden zonder pardon weer overboord gegooid. De gevangenen die niet overboord werden gegooid, werden later als slaven ingezet bij de aanleg van de 220 kilometer lange spoorlijn tussenPekanbaru (in de huidige provincieRiau) enMuaro (tegenwoordig provincieWest-Sumatra).


OpEreveld Leuwigajah inIndonesië is op 21 september 1984 een plakkaat geplaatst. Er wordt jaarlijks op 18 september herdacht dat het Junyo Maru werd getorpedeerd. InBronbeek inArnhem bevindt zich het monument Japanse Zeetransporten ter nagedachtenis van 22.000 slachtoffers die door Japanse zeetransporten zijn omgekomen. In de kapel vanEreveld Loenen bevindt zich een plaquette uit 1986 van stichting Herdenking Junyo Maru-Sumatra.