John Brown & Company | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
![]() | ||||
DeQueen Elizabeth tijdens de bouw, circa 1938 | ||||
Oprichting | 1854 | |||
Trafalgar House | 1986 | |||
Oprichter(s) | John Brown,William Bragge enJohn Devonshire Ellis | |||
Land | Verenigd Koninkrijk | |||
Hoofdkantoor | Clydebank | |||
Producten | oorlogsschip,oceaanlijner | |||
Industrie | scheepsbouw, machinery industry and plant construction | |||
|
John Brown & Company was eenSchotsingenieursbureau en scheepswerf gevestigd teClydebank aan de rivier deClyde.
John Brown & Company werd opgericht in 1854 toenWilliam Bragge enJohn Devonshire Ellis deelnamen in Atlas Works vanJohn Brown. Nadat Brown zich in 1870 terugtrok en Bragge in 1884 overleed, lag het beheer bij Ellis. In 1899 werd de Clydebank Shipbuilding and Engineering Works overgenomen van James & George Thomson en verkreeg John Brown & Company de later zo beroemde werf. Voor de overname had de werf al 165 schepen gebouwd.
Na de overname werd dewerf uitgebreid en de werkplaatsen en machinefabriek gemoderniseerd. In 1903 werd eensleeptank gebouwd waarin met scheepsmodellen kon worden geëxperimenteerd. Na de bouw van deLusitania kreeg de werf een licentie in handen voor de bouw vanstoomturbines van het AmerikaanseCurtis. De eerste hiervan werd ingebouwd in de lichtekruiserBristol en ook de slagkruiserTiger kreeg een dergelijke installatie. Tijdens deEerste Wereldoorlog plaatste deRoyal Navy veel opdrachten. Er werden 43 schepen gebouwd waaronder hetslagschipBarham en de slagkruisersRepulse enHood.
Na de oorlog verschoof de aandacht van de werf weer naar koopvaardij- en passagiersschepen. In 1936 werd deQueen Mary afgeleverd en twee jaar later ging deQueen Elizabeth te water. In het geheim vertrok dit laatste schip in maart 1940 naar deVerenigde Staten. Tijdens deTweede Wereldoorlog werd de marine weer de belangrijkste klant. Er werden weer tientallen marineschepen gebouwd waaronder de vliegdekschepenIndefatigable enNairana, de latereKarel Doorman van de Nederlandse marine, en het slagschipDuke of York.
Na de oorlog zakte de orders voor marineschepen in, maar namen de opdrachten voor koopvaardijschepen weer toe. Verder werd het koninklijk jachtBritannia op de werf gebouwd. De opleving was van kort duur. InJapan enZuid-Korea werden nieuwe werven gebouwd die tegen lagere kosten schepen konden bouwen. Medio jaren zestig waren de verliezen zodanig opgelopen dat het voortbestaan van de werf gevaar liep. Het laatste marineschip, deIntrepid werd in 1964 te water gelaten en het laatste passagiersschip, deQueen Elizabeth 2 volgde kort daarna.
In deNoordzee was veel olie gevonden en de werf bouwde platforms voor deNoordzee-olievelden. Op verzoek vanPhillips liet deInternationale Boormaatschappij (International Drilling Company, IDC) vanThe Offshore Companyjackups bouwen in het Verenigd Koninkrijk. Zo liet IDC deNorth Star,Constellation enOrion bouwen bij John Brown & Company, speciaal ontworpen voor het zware weer op de Noordzee. In 1969 werd bij John Brown met deOffshore Mercury ook het eerste hefplatform met eigenvoortstuwing geïntroduceerd.
In 1968 fuseerden diverse werven en vormden samen de Upper Clyde Shipbuilders (UCS). In 1972 liep deze samenwerking alweer ten einde en ging UCSfailliet. Het AmerikaanseMarathon Manufacturing Company nam de werf over en verkocht deze in 1980 weer door aan een onderdeel van hetFranseUnion Industrielle d'Entreprise (UIE).
Het bedrijf had zich daarmee teruggetrokken uit de scheepsbouw, maar bleef actief als ingenieursbureau, onder meer voorgasturbines. In 1986 werd het overgenomen doorTrafalgar House dat in 1996 op zijn beurt werd overgenomen doorKvaerner. Deze splitste het bedrijf op, waarbij het in Clydebank gevestigde John Brown Engineering omgedoopt werd naar Kvaerner Energy. John Brown Hydrocarbons en Davy Process Technology werden verkocht aanYukos. In 2000 sloot Kvaerner de gasturbinefabriek in Clydebank, waarna de werf in 2002 werd gesloopt. John Brown Hydrocarbons werd in 2003 verkocht aanCB&I en omgedoopt in CB&I John Brown, later CB&I UK Limited. Een deel van het management van John Brown Engineering zette in 2001 inEast Kilbride een onderhoudsbedrijf op voor gasturbines dat John Brown Engineering Gas Turbines werd genoemd.
Als Constructors John Brown ontwierp het eind jaren 1970 metEarl and Wright onder meer zelfdrijvende onderstellen (jackets) voor deproductieplatforms vanNinian South en hetMagnus-veld. Uiteindelijk droogden de opdrachten op en in 2001 werd de werf gesloten.