Jeremias van Vliet (in Thailand ook wel:Wan Walit -วัน วลิต;Schiedam, ca.1602 - aldaar, februari1663) was lid van deVereenigde Oostindische Compagnie ofwel de V.O.C. In de hoedanigheid van directeur van hetVOC-Handelskantoor in Ayutthaya, de hoofdstad van het ThaiseKoninkrijk Ayutthaya, was hij een belangrijke vastlegger van de geschiedenis vanThailand tot 1642.
Jeremias van Vliet werd rond 1602 in Schiedam geboren. Over zijn jeugd is niet veel bekend, behalve dat hij een van de jongste van de vijf zonen van Eewout Huybrechtszoon en Maritge Cornelisdochter van Vliet was, beiden welgestelde burgers van de stad Schiedam.Evenals zijn beide oudere broers Eewout en Daniël trad hij in dienst van de Vereenigde Oostindische Compagnie, om in Azië zijn geluk te zoeken. In mei 1628 voer Jeremias in de rang van assistent met het schipHet Wapen van Rotterdam naarBatavia (het huidigeJakarta). Na een lange reis om deKaap de Goede Hoop kwam hij in februari 1629 in Batavia aan.
Na een paar maanden in Batavia werd Van Vliet in juni 1629 naar Japan gestuurd. In de handelspost vanHirado werkte hij zich in de drie daaropvolgende jaren op tot de rang van junior koopman. Daar leerde hij de handel van de VOC metJapan,Taiwan en Thailand kennen. In januari 1633 was hij weer terug in Batavia. Daar werd hij aangesteld als plaatsvervanger vanJoost Schouten, die kort daarvoor tot directeur van het handelskantoor inAyutthaya, de hoofdstad van Thailand, was benoemd. Met het zeilschipDelft voeren Schouten en Van Vliet naar Ayutthaya, om daar een vaste handelsnederzetting op te richten.
Omdat Joost Schouten veel op reis was, had Van Vliet aanvankelijk als plaatsvervangend directeur de leiding over de handel van de VOC in Thailand. In 1638 werd hij tot directeur benoemd. Die positie bekleedde hij tot 1642. In deze periode wasOsoet Pegua (ook bekend als Tjau Soet) zijnconcubine. Zij was afkomstig uit deMon bevolkingsgroep. Samen kregen ze drie dochters.
In april 1642 vertrok Van Vliet definitief uit Ayutthaya, om in Batavia in het huwelijk te treden met Catharina Sweers, de zuster van het VOC-RaadslidSalomon Sweers (1611-1674).
In de maand september van dat jaar werd hem de post van gouverneur vanNederlands-Malakka aangeboden. Zijn huwelijk en zijn goede verstandhouding metAntonio van Diemen, de gouverneur-generaal vanNederlands-Indië zullen hem zeker geholpen hebben deze aanzienlijke positie te verwerven.
Kort voor de dood van Van Diemen, in april 1645, werd hij tot raadslid van Oost-Indië benoemd. Enige tijd later werd hij echter wegens corruptie en ongeoorloofde privé-transacties in zijn hoedanigheid van gouverneur, in Batavia aangeklaagd. In augustus 1646 vond het gerechtshof van Batavia Van Vliet op alle punten schuldig.Zijn rang, salaris en zijn lidmaatschap van de VOC werden hem afgenomen. Desondanks kon hij, vermoedelijk door inmenging van zijn zwager Salomon Sweers, zijn plaats in deRaad van Indië behouden. In december 1646 keerde Van Vliet eervol naar Holland terug. Hij werd ingezet als admiraal van een flottielje van negen zeilschepen die over deIndische Oceaan en rondKaap de Goede Hoop naar Nederland voeren. In augustus 1647 bereikte hij veilig de rede vanTexel.
Over zijn verdere leven in Holland zijn maar weinig details bekend. Het is niet bekend of hij de VOC om een nieuwe aanstelling heeft verzocht. Wel is bekend dat hij veel moeite deed om de ouderlijke macht te krijgen over zijn drie dochters bij Osoet Pegua. Zij had ondertussen bij het Thaise hof van koningPrasat-Thong een zekere invloed gekregen. Pas na de dood van Osoet Pegua kon hun dochter Maria van Vliet in 1658 naar Batavia reizen, om met een zekere De Vos, een junior koopman, te trouwen. Het is niet bekend of Van Vliet zijn dochters ooit heeft weergezien. In 1650 steldeRijklof van Goens voor de oudste, die heel blond was, te ontvoeren.[1]
Jeremias van Vliet werd in1652 in zijn geboortestad Schiedam tot burgemeester gekozen. Dit ambt bekleedde hij tot zijn dood in februari 1663.
Als directeur van het VOC-handelskantoor in Ayutthaya schreef Van Vliet tussen 1636 en 1640 vier boeken, die tegenwoordig een waardevolle bijdrage aan de geschiedschrijving van het Thailand in de vroege 17e eeuw vormen: