Jean Charlier, genaamdJean de Gerson (Gerson nabijRethel,13 december1363 –Lyon,12 juli1429) was een befaamdtheoloog,mysticus enkanselier van deUniversiteit van Parijs.
Zijn ouders, Arnulphe Charlier en Élisabeth de la Chardenière, (die men[bron?] beschreef als een tweedeHeilige Monica), gaven een vrome opvoeding aan hun twaalf kinderen, van wie er zes een geestelijke roeping volgden.
Op zijn veertiende levensjaar werd hij leerling in hetCollège de Navarre in Parijs, waar hij vijf jaar later een licentie in de 'artes' (wijsbegeerte en letteren) behaalde. Hij vervolgde met theologische studies, onder leiding van twee beroemde professoren,Gilles Deschamps (Aegidius Campensis) enPeter van Ailly (Pierre d'Ailly ofPetrus de Alliaco). Deze laatste was rector van het Collège de Navarre en werd kanselier van de Universiteit van Parijs, vervolgens bisschop vanPuy, bisschop vanKamerijk en kardinaal. Hij bleef levenslang een vriend van Gerson.
Zijn talenten werden opgemerkt en hij werd procurator van de Franse natie in de universiteit (De studenten werden onderverdeeld volgens hun land van herkomst). In 1384 werd Gerson baccalaureus in de theologie, in 1392, licentiaat en in 1394, doctor.
Hij was weldra een erkende theoloog, door zijn geschriften over de 'terugkeer naar het zuivere geloof' en over de 'mystieke theologie' van dePseudo-Dionysius, gebaseerd op de principes van de heiligeBonaventura. Hij leverde onder meer strijd tegen hetneoplatonisme en tegen de logica vanJohannes Duns Scotus.
In 1387-1388 was hij samen met kanselier d'Ailly en andere vertegenwoordigers van de universitaire wereld, betrokken bij een beroep dat werd gedaan op de paus.Jean de Montson (Monzón, de Montesono), eendominicaan uitAragon, onlangs tot doctor in de theologie gepromoveerd in Parijs, was in 1387 door de Theologische faculteit veroordeeld omdat hij voorhield dat deMaagd Maria, net als elke afstammeling vanAdam, met de erfzonde was geboren. De dominicanen die hevige tegenstanders waren van deOnbevlekte Ontvangenis, werden uit de universiteit gebannen.
Jean de Montson tekende beroep aan bij de paus, toenClemens VII, antipaus inAvignon. Pierre d'Ailly, Gerson en de overige afgevaardigden, zelf voorstanders van de Onbevlekte Ontvangenis, grepen de gelegenheid aan om de wettige rechten van de universiteit te verdedigen in het beoordelen van hoogleraren in de theologie.
Latere biografen van Gerson hebben deze reis naarAvignon vergeleken met die vanMaarten Luther naarRome. Vanaf dit evenement zette Gerson zich aanzienlijk in om het leven aan de universiteiten door spiritualiteit te laten beïnvloeden, om de moraliteit van de clerus te hervormen en om een einde te maken aan hetGrote Schisma dat de Kerk verdeelde.
Hij werd een van de belangrijkste theologen op hetConcilie van Konstanz in 1415, waarop het proces werd gevoerd tegenJan Hus en speelde een belangrijke rol in het beëindigen van het Grote Schisma.
Gerson was pas tweeëndertig toen hij Pierre d'Ally opvolgde als kanselier van de universiteit van Parijs. Om hem een bijkomend inkomen te verschaffen maakte hertogFilips de Stoute hem ook deken van hetSint-Donaaskapittel inBrugge. Hij verbleef in Brugge van 1398 tot 1401.
Hij bleef kanselier van 1395 tot 1415 en bevond zich hierdoor midden in de burgeroorlog tussen deArmagnacs en deBourgondiërs, alsook midden in de strijd ontketend door het Grote Westerse Schisma. Hij behoorde tot diegenen die met wijsheid en doorzetting het einde van dit schisma nastreefden.
De Universiteit van Parijs was toen op een hoogtepunt wat betreft haar reputatie en de kanselier was uiteraard een eminente personaliteit in gans de christenheid. Hij had een grote onafhankelijkheid en had gezworen de rechten van de universiteit te verdedigen, zelfs tegen koningen en pausen. Gerson nam deze missie met vastberadenheid op.
Hij trad met gezag op binnen de Kerk. Hij toonde zich tegenstander van elke vorm van ketterij, onder meer tijdens deConcilies van Pisa en van Konstanz. Tegelijk verdedigde hij de autonomie van de Gallicaanse kerk en bestreed hij de verslapping van de discipline. Hij was anderzijds voorstander van het gezag van een algemeen concilie boven dat van de paus.
Na de moord opLodewijk I van Orléans in1408, veroordeelde Gerson hertogJan zonder Vrees die er de aanstoker van was geweest en deed de apologeet van die moord,Jean Petit, veroordelen.
Na het Concilie van Konstanz was het voor Gerson onmogelijk om naar Parijs terug te keren, als gevolg van de oorlog tussen deArmagnacs en deBourgondiërs. Jan zonder Vrees had hem levenslang verbannen. Hij trok zich terug in Beieren en schreef er de vier volumes van zijnConsolations de la Théologie.
Toen hij na twee jaar naar Frankrijk kon terugkeren nam hij geen deel meer aan het openbare leven en trok zich terug inLyon, in het klooster van de Celestijnen waar een van zijn broers prior van was. Hij schreef er ascetische werken en gaf cathecheselessen aan arme kinderen.
Na zijn dood werd Gerson geëerd met de titelDocteur évangélique et très-chrétien ofDoctor Christianissimus. De heiligeRobertus Bellarminus (kerkleraar) noemde hemde geleerde en vrome Gerson.
Jacques-Bénigne Bossuet schreef:Zijn leven was zo heilig en zijn geschriften zo stichtelijk dat hij als de auteur van deNavolging van Christus werd beschouwd. Ook auteurs als Bellarminus,Mabillon enGence hebben het auteurschap vanDe imitatione Christi aan Gerson gegeven. Ze deden dit op basis van de gelijkenis tussen de thema's in de 'Navolging' en in de werken van Gerson. ZijnConsolation vertoonde inderdaad heel wat analogieën met het beroemde werkje. Vanaf de zeventiende eeuw is over het auteurschap gediscussieerd. In de twintigste eeuw kwam een algemene consensus dat niet Gerson, maarThomas a Kempis de auteur is geweest van de 'Navolging'.
Als theoloog heeft Gerson een poging ondernomen om een mystieke theologie te ontwikkelen, op basis van de christelijke mystiek van de pseudo-Denys. Hij weerlegde enkele van de hierin vooruitgeschoven thesissen door zich in de discussie te mengen tussen 'formalisten en terministen'. Hij verweet aan Johannes Duns Scotus en aanGiovanni da Ripa dat ze in God 'metafysische vormen en ideale redens' introduceerden, die van God een arbitraire intellectuele constructie maakten, die men als slechts een idee over God toch wilde vereenzelvigen met God.
Hij kwam ook op tegen de neoplatonische identificatie van God met het Goede of met een noodzakelijke natuur, die hij in tegenstelling oordeelde met het primaat van de goddelijke wil en de goddelijke vrijheid, die hij als essentieel vond voor het christendom. Hij bleef hierin trouw aanWillem van Ockham : « Les choses [sont] bonnes parce que Dieu veut qu'elles soient telles, il ne le voudrait plus ou le voudrait autrement que cela même deviendrait le bien ». Anders gezegd, de primaat van de wil in God maakt elke zekerheid gebaseerd op bewijsvoering onmogelijk. Zo baande hij de weg naar een tegelijk mystieke en negatieve theologie. Zich baserende op de heiligeAugustinus, de heiligeBernardus, de Pseudo Dyonisios of ook nogRichard van Sint-Victor, bouwde hij een theologie op die een systematische studie werd van de contemplatieve ervaringen, die hij deScientia experimentalis noemde. Op grond daarvan werd hij een expert in deonderscheiding der geesten.
Naast zijn theologische werken in het latijn, schreef hij ook in het Frans voor de leken in de Kerk, onder meer:
Gerson interesseerde zich voor de mystiek vanJan van Ruusbroec, maar was het niet eens met zijn idee van fusie van deziel in het goddelijke wezen. Het algemene idee van het tenietdoen van het individu als hoogste vorm vanmystiek achtte hij een ontsporing van de mystiek. Als een opgaan in God betekent dat deeigen wil verdwijnt, kan immers alles als God's wil worden beschouwd.
Gerson had bedenkingen bij de toenemende vulgarisering van de mystiek in zijn tijd - de periode van hetWesters schisma. Hij had al te veel visioenboodschappers meegemaakt die meenden dat God hen had uitverkozen als nieuwepaus of voor een andere, centrale rol in de wereldgeschiedenis.[1] De mystieke ervaringen van veel burgers en religieuzen beschreef hij als 'ijlhoofdig', als een gevaarlijke, extravagantedevotie waarbij de betrokkenen door aanhoudendvasten,nachtwaken en diepe emoties ten prooi vielen aanhallucinaties enzinsbegoocheling. Dat bracht hen een 'troebel' brein dat niet meer kon bepalen wat (de) waarheid is. In die situatie kon dan een 'waargenomen'wonder het bewijs van de eigen gedachten vormen. Over de visioenen van mystici alsCatharina van Siena enBirgitta van Zweden was Gerson sceptisch. Catharina had al op zesjarige leeftijd haar eerste visioen; welke waarde kon men daaraan hechten?
De kritische gedachtegang van Gerson heeft de kerk feitelijk grotendeels overgenomen, bevreesd als zij was voor de oncontroleerbaarheid van visioenen, mystieke openbaringen enbovennatuurlijke verschijnselen zoalsstigmata. Bij mystieke vereniging metGod (of metJezus) bestond volgens Gerson bovendien het gevaar dat de zuivere geestelijke liefde overging in vleselijke liefde. Voor de kerk was deze hang naarerotiek uiteraard een brug te ver, wantzondig.[2]
Ook inpedagogisch opzicht heeft Johannes Gerson enige belangrijke werken op zijn naam. Hij benadrukte reeds in een vroegtijdig stadium dat de kindertijd een eigen waarde vertegenwoordigt.Opvoeding heeft de meeste kans van slagen in een geest van zachtmoedigheid en met veel geduld. "Men moet kinderen veel tijd gunnen en niet haastig naar geestelijke ouderdom voeren." Hij gebruikte daarvoor theologische argumenten, waarbij hij verwees naar het optreden van Christus. In geloofsopzicht kunnen volwassenen een voorbeeld nemen aan kinderen. Men moet het Koninkrijk Gods ontvangen met de gezindheid van een kind. In zijn verhandelingTraktatus de parvulis trahendis ad Christum (1410) noemt hij vooral deliefde als uitgangspunt bij onderwijs en opvoeding. Als die ontbreekt is een kind ook niet geneigd om te luisteren en de geboden serieus te nemen.