In de16e eeuw verwierf Holland zijn dominante positie in de noordelijke Nederlanden. Dit kwam door zijn economische overwicht en door zijn samenwerking met de Habsburgse landheren bij hetpacificeren vanFriesland enGelre. DeStaten van Holland bekostigden de legers die de achtereenvolgendestadhouders hiervoor inzetten, maar weigerden om mee te betalen aan een betere verdediging van de zuidelijke provincies tegen de Fransen.[1]
Na het tijdperk van deGrote Volksverhuizing werd de kuststreek van Nederland bewoond door deFriezen. Onder hun koningenAldgisl enRedbad ontwikkelden zij zich tot een geduchte tegenstander van deFranken. Het centrale rivierengebied in Holland en Utrecht was in Friese handen en de beheersing van delta van de Rijn en Maas was regelmatig inzet van vijandelijkheden. In 719 werden de Friezen onderworpen door de Franken, waarna het gebied deel ging uitmaken van hetFrankische Rijk. Het kreeg de naamFrisia, een verwijzing naar zijn inwoners.
OnderKarel de Grote beheerste het Frankische Rijk rond 800 een groot deel vanEuropa. HetKarolingische Rijk was onderverdeeld ingouwen, ookpagus genoemd. Sommige groepen pagi werdencomitatus genoemd, hoewel dit ook wel gebeurde voor afzonderlijke gouwen. Deze werden bestuurd doorleenmannen (vassus), die aan hem verantwoording schuldig waren. Eencomes ofgouwgraaf bestuurde één of meerdere gouwen. Door de geringehandel, de negatievehandelsbalans met hetByzantijnse Rijk en demoslims en het verdwijnen van de goudenmuntslag was de economie echter min of meer veranderd in eenruileconomie. De leenmannen konden alleen beloond worden door aan hen gronden (beneficium, vanaf de10e eeuwfeodum) en hetvruchtgebruik daarvan te geven. Hieruit ontwikkelde het systeem zich tot hetfeodalisme. De leenmannen streefden naar erfelijkheid, wat steeds meer regel werd en in 877 gelegaliseerd door hetCapitulare van Quierzy. Hiermee werd het onmogelijk nog een groot rijk te vormen, terwijl de graven op hun beurt probeerden meerdere gouwen te verkrijgen.
Duitse Adelaar met hartschild van het graafschap Holland (Ridderzaal Den Haag)
Daarnaast hadden de Karolingen geen abstract staatsbegrip, zoals deRomeinen eerder al hadden gekend, maar beschouwden land als een persoonlijk bezit. Zoals elk bezit werd dit na het overlijden dan ook onder de zonen verdeeld. Dezerijksdelingen hadden vaak een onderlinge strijd ten gevolg die een centraal gezag problematisch maakte, wat nog verergerd werd doorVikingaanvallen. Met hetVerdrag van Ribemont van 880 kwam een einde aan de rijksdelingen. Hethertogdom Lotharingen – waar de Lage Landen deel van uitmaakten – kwam bij hetOost-Frankische rijk waarin men het probeerde te integreren. Er was echter geen sprake van een enkel stamverband als in de vierstamhertogdommen van dit rijk –Franken,Saksen,Beieren enZwaben – en Lotharingen nam een aparte positie in met grote mate van zelfbeschikking. Dit bleek wel toen in 911Lodewijk het Kind overleed, de laatsteKarolinger in Oost-Francië. In tegenstelling tot de stamhertogdommen die zich onderKoenraad, de hertog van Franken, schaarden, koos men in Lotharingen voor de KarolingseWest-Frankische koningKarel de Eenvoudige.
Karel de Eenvoudige werd in 922 uit Lotharingen verdreven door de Duitse koningHendrik de Vogelaar waarna de Lotharingse edelen uiteindelijk voor Hendrik kozen in 925. Diens macht was echter beperkt onder zijn naar zo veel mogelijk zelfstandigheid strevende vazalGiselbert II, de hertog van Lotharingen, die op zijn beurt alleen werkelijke macht uitoefende in zijn eigen graafschappen.
De periode tussen ongeveer 850 en 950 wordt wel deijzeren eeuw genoemd, vanwege de chaos die ontstond door het verbrokkelen van de macht. Veel gewesten kregen weer hun oude naam en versterkten hun eigen identiteit. In de Lage Landen ging dit niet op, aangezien de namenAustrasië enNeustrië in onbruik waren geraakt en er nog geen duidelijk omlijnde gebieden waren.
Aan het einde van de regering vanLodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote, was de koninklijke macht verzwakt door destormvloed van 838, waardoor diverse steden werden verwoest en grote stukken grond verloren gingen, en de twisten met zijn zoons. Bovendien zorgden de invallen van de Vikingen voor veel onrust. Na de dood van Lodewijk beleende zijn zoonLotharius I de Deense broersRorik en Harald metFrisia – het huidige Friesland en Holland – in een poging de aanvallen van de Vikingen te weren. De lokale gouwgraven zagen hun macht daardoor afnemen, omdat ze moesten samenwerken met deDenen. In 885 kwam aan de Deense overheersing een einde door de moord opGodfried de Noorman en zijn metgezellen in Herispich, het huidigeSpijk, doorEverhard Saxo enHendrik van Babenberg, waarbijGerulf,comes Fresonum, een groot aandeel had. Gerulf die graaf was inTeisterbant ontving als beloning van de Oost-Frankische koningArnulf op 4 augustus 889 een aantal goederen in vol eigendom. Deze goederen bestonden uit een aantal boerderijen en huizen in onder andereTiel,Aalburg enAsch. Daarnaast kreeg hij goederen toegewezen in Frisia, bestaande uit een bos en een bouwakker, ergens tussen de monding van deOude Rijn en (vermoedelijk)Bennebroek,Suithardeshaga.
In 922 schonk koningKarel de Eenvoudige de kerk vanEgmond met alle daarbij behorende goederen aanDirk I, de zoon van Gerolf, als dank voor zijn steun bij een opstand van zijnvazallen. Egmond lag ten noorden van de bezittingen die hij van Gerolf had gekregen en sloot daar dus uitstekend op aan. Kort hierna stichtte hij er deAbdij van Egmond, de oudste abdij van Holland.
De status van het Hollandse huis bleek gestegen toen in 938Dirk II op achtjarige leeftijd werd verloofd met de net geborenHildegard, de dochter vanArnulf I van Vlaanderen. De graaf was in deze periode meer een militaire gezaghebber die de aanvallen van de Vikingen moest weerstaan en daarbij onder debisschop van Utrecht viel.
In 985 gaf koningOtto III, op verzoek van zijn moederTheophanu een aantal gebieden in eigendom (proprium) aan graafDirk II die hij eerder inleen (beneficium) had gekregen. Dit was het gebied tussen de rivierenLiora (Lee) enHisla (Hollandse IJssel) –Masaland –villa Sunnimeri, het gebied tussen de rivierenMedemelaka enChinnelosara gemerchi –Kinheim – enTexla.
In 993 kwam graafArnulf om het leven bij een poging zijn opstandige onderdanen tot gehoorzaamheid te dwingen. Dit gevecht vond plaats bijWinkel en wordt gezien als een eerste teken van delibertas van de Friezen, maar op dat moment was er nog geen sprake van scheiding tussenWest-Friesland en Kennemerland.Dirk III was nog te jong om het bestuur op zich te nemen, waarop zijn moederLutgardis van Luxemburg deze taken waarnam. In 1005 was Dirk oud genoeg om zelfstandig het graafschap te besturen, maar maakte hij nog steeds dankbaar gebruik van de goede connecties van zijn moeder. VolgensThietmar van Merseburg kwam het tot een verzoening met de Friezen door toedoen van haar zwager, koningHendrik II. De koning vertrok vanuitUtrecht per schip met een leger om de Friese opstand te onderdrukken.
Om depromessa in te lossen die hij had gedaan naar aanleiding van de Friese aanvallen, ging Dirk III daarna opbedevaart naarJeruzalem. Bij zijn terugkeer bleek het noorden nog dusdanig onveilig dat hij naar het zuiden trok en rondVlaardingen, dat buiten zijn leen lag, grond begon te verpachten om het in cultuur te laten brengen. Bovendien bouwde hij een burcht bijSilva Meriwido, het latere Vlaardingen. Vanuit die burcht dwong hij de kooplieden die in hun schepen langsvoeren, onderweg vanTiel naarEngeland en vice versa, om tol te betalen. Op derijksdag van Nijmegen van 1018 werd naar aanleiding van Tielse klachten besloten hier tegen op te treden. Een leger onder leiding van hertogGodfried I van Lotharingen bestaand uit een vloot met troepen uitUtrecht,Keulen enLuik werd echter in deSlag bij Vlaardingen verslagen door Dirk III. Om diens positie tegenover eventuele aanvallen van Vikingen niet te verzwakken, besloot deRooms-Duitse keizerHendrik II het hierbij te laten, maar wel de positie van de bisschop van Utrecht, de leenheer van Dirk, te versterken. Daarmee werd Dirk III feitelijk zelfstandig. Dirk wist desondanks zijn gebied uit te breiden richting het oosten, ten koste van Utrecht. Na het overlijden van Hendrik II in 1024 steunde Dirk III de kandidatuur vanKoenraad II waarmee hij poogde zich te verzoenen met het rijksgezag en zijn verworven gebieden te behouden en zelfs uit te breiden.
Tijdens het bewind van bisschopBernold stierf keizer Koenraad II gedurende een verblijf in Utrecht in 1039, waarop zijn ingewanden in deDomkerk werden bijgezet. De zoon en opvolger van Koenraad,Hendrik III, overlaadde het Utrechtse bisdom sindsdien met gunsten; zo werd in1040 hetOversticht aan de bisschop toegewezen. Nu de banden hernieuwd waren, werd besloten om de graaf alsnog te bedwingen. In 1046 dwong de keizerDirk IV afstand te doen van het door hem veroverde gebied. De keizer kon zich echter niet handhaven en moest zich terugtrekken, waarna Dirk de bisdommen Utrecht en Luik begon te plunderen. Bovendien sloot hij een verbond metGodfried met de Baard, de hertog vanOpper-Lotharingen en de graven vanVlaanderen enHenegouwen. Hierop volgde in 1047 een tweede strafexpeditie, waarbij de keizerVlaardingen en de grafelijke burcht teRijnsburg veroverde. Deze werd geheel verwoest. Tijdens de terugtocht leed de keizer echter grote verliezen, waardoor Dirks bondgenoten nu ook openlijk tegen de keizer in opstand kwamen. In 1049 werd Dirk IV door de bisschoppen vanMetz,Luik enUtrecht in de val gelokt en gedood. Dirk was nog jong, ongehuwd en kinderloos. Hij werd opgevolgd door zijn broerFloris I.
Floris I wist zijn gebied in het noorden uit te breiden met een klein gebied inRijnland,Holdland. Waarschijnlijk ging deze naam al snel over op het gehele gebied van Floris. Floris kwam 1061 in oorlog, waarbij niet duidelijk is of dit tegenBrabant, het Sticht of Luik was, waarbij hij verrast en gedood werd. Zijn zoonDirk V was nog minderjarig, waarop zijn moederGeertruida van Saksen regentes werd. In 1063 hertrouwde Geertruide metRobrecht I van Vlaanderen, die hiernade Fries werd genoemd en als regent voor Dirk V optrad. KoningHendrik IV schonk in 1064 de gebieden van Dirk, namelijk die 'ten westen van het Vlie en rond de oevers van de Rijn' (Westflinge etcirca horas Reni) aan bisschopWillem I van Utrecht, op wiens steun hij wel kon rekenen. Dirk mocht slechtsMaasland behouden. Willem wist met de hulp van hertogGodfried III met de Bult vanNeder-Lotharingen met veldslagen in 1071 en 1072 de gebieden ook daadwerkelijk te veroveren. Na de dood van Godfried en Willem in 1076 belegerden Robrecht en zijn stiefzoon Dirk VIJsselmonde en wisten de nieuwe bisschopKoenraad gevangen te nemen en te dwingen de gebieden van Dirk V terug te geven.
In de eerste helft van de 13e eeuw werd het huidige Den Haag de zetel van de graven van Holland. De officiële plaatsnaam's-Gravenhage en de naam van deGravenstraat voor de verbinding tussen het Kerkplein en het huidige Buitenhof in Den Haag verwijzen nog daarnaar.
Rond 950 begonnen op kleine schaalontginningen in de enorme veengebieden in Holland en rond Utrecht, waarschijnlijk van de kleinere heren uit, buiten de graaf of bisschop om. In de11e eeuw begon echter deGrote Ontginning die veel meer onder de controle stond van de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht. Tot de13e eeuw werd het gebied tussenhet IJ in het noorden, de duinen in het westen, deLek en deWaal in het zuiden en deOude Rijn in het oosten ontgonnen.
Voor de Grote Ontginning waren de grenzen tussen het machtsgebied van de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht niet duidelijk te tekenen en bestond er tussen beide een feitelijk niemandsland. Gedurende de ontginningen wisten de graven van Holland echter hun invloed uit te breiden ten koste van Sticht Utrecht.
De oudste bronnen refereren aan het niet duidelijk gedefinieerde graafschap alsWest-Frisia ten westen van hetVlie. Tot 1101 hebben de bronnen het over Friese graven, maar in dat jaar krijgtFloris II een toevoeging; hij wordt genoemd alsFlorentius comes de Hollant, graaf van Holland. De graven hierna hielden het bij deze ene titel, totdatFloris V in 1291 besloot zich graaf van Holland enZeeland en heer van Friesland te noemen. Dit was ook het gebruik na de vereniging middelspersonele unies metHenegouwen,Beieren-Straubing,Bourgondië en Habsburg, hoewel de titels langzaam naar onderen schoven in belang, zodat deze bij de laatste graaf,Filips II, pas halverwege zijn lijst van titels werden genoemd.
Het gebied van het graafschap Holland bestond uit grofweg de huidige provinciesNoord- enZuid-Holland en de noordelijkste delen van de provincieNoord-Brabant.Het graafschap was door de graaf van Holland vanaf 1236 opgedeeld in verschillendebaljuwschappen om het gebied makkelijker te beheersen.Dit waren bestuurlijke gebieden waar de Baljuw als de vertegenwoordiger van de Graaf optrad. Naast de baljuwschappen bestonden er de heerlijkheden. De heerlijkheden waren gebieden door de graaf in leen gegeven aan zijn leenheren. De heerlijkheden bestonden al voor het instellen van het baljuwschap. De heerlijkheden waren verbonden aan verschillende heerlijke rechten zodat de heren hier inkomsten uit konden halen.Daarnaast was er ook nog deheerlijkheid West-Friesland, die in 1297 doorFloris V van Holland onderworpen werd en min of meer onafhankelijk van Holland bleef functioneren. In de loop der eeuwen verwaterde dit onderscheid en werd West-Friesland als onderdeel van het Graafschap Holland gezien, dat sindsdien voluitHolland en West-Friesland werd genoemd.Hieronder de baljuwschappen waaruit het graafschap Holland bestond: