De termgezegde verwijst in dezinsontleding naar hetgeen in eenzin over hetonderwerp wordt verteld. Het gezegde bevat in principe altijd allewerkwoorden in dehoofdzin ofbijzin. Het gezegde wordt soms ook welwerkwoordgroep genoemd.
De term "gezegde" is een vertaling van hetLatijnsepraedicatum (letterlijk: 'dat wat ergens over gezegd wordt'). Er wordt dan ook wel hetleenwoordpredicaat gebruikt.
In de traditionelegrammatica worden twee typen gezegde onderscheiden: het werkwoordelijk en hetnaamwoordelijk gezegde.
Eenwerkwoordelijk gezegde bestaat uitsluitend uit een of meer werkwoorden maar zegt niets over de eigenschappen van het onderwerp. Dit gezegde kan worden verdeeld in depersoonsvorm en de eventuelewerkwoordelijke rest:
- Hijlacht (geen werkwoordelijke rest)
- werkwoordelijk gezegde:lacht
Hijheeft (persoonsvorm) haarwillen laten vertrekken (werkwoordelijke rest).
- werkwoordelijk gezegde:heeft willen laten vertrekken
- Hoewil (persoonsvorm) je datgaan doen (werkwoordelijke rest)?
- werkwoordelijk gezegde:wil gaan doen
Een werkwoordelijk gezegde kan naast een werkwoordelijke ook eenniet-werkwoordelijke rest bevatten. In de volgende zin iste de niet-werkwoordelijke rest:
- Hoedenk (persoonsvorm) je datte gaan doen (werkwoordelijke + niet-werkwoordelijke rest)?
In de volgende zin isaan het gooien een niet-werkwoordelijke rest:
- Ubent (persoonsvorm) op dat veld ballenaan het gooien (niet-werkwoordelijke rest).
Aan is in de zin hierboven eenvoorzetsel,het is eenlidwoord engooien is een als zelfstandig naamwoordgesubstantiveerde infinitief.Gooien is namelijk een zelfstandig naamwoord, omdat er na een lidwoord altijd een zelfstandig naamwoord volgt. Toch wordt deze niet-werkwoordelijke rest als een deel van het werkwoordelijk gezegde beschouwd.
Eennaamwoordelijk gezegde bevat naast werkwoorden ook één of enkelenaamwoorden. Dit kunnenzelfstandige naamwoorden,bijvoeglijke naamwoorden ofpersoonlijke voornaamwoorden zijn. Het naamwoordelijk gezegde wordt nader onderverdeeld in het werkwoordelijk deel, dat naast eventuelehulpwerkwoorden altijd eenkoppelwerkwoord bevat en hetnaamwoordelijk deel.
Hetnaamwoordelijk deel van het gezegde, kortweg "het naamwoordelijk deel" genoemd, beschrijft een 'eigenschap' van hetonderwerp of is qua betekenis gelijk aan het onderwerp. Het naamwoordelijk deel van het gezegde wordt altijd met het onderwerp verbonden door middel van een koppelwerkwoord:
- Onze bakkerwerd na de verkiezingenminister van Milieu.
- naamwoordelijk gezegde:werd minister van Milieu.
- Onze slagerbleef maarziek.
- naamwoordelijk gezegde:bleef ziek
- Onze bakkeris na de verkiezingenminister van Milieu geworden.
- naamwoordelijk gezegde:is minister van Milieu geworden.
- Ikben hem.
- naamwoordelijk gezegde:ben hem.
In de volgende 2 zinnen zijn zowel het onderwerp als het naamwoordelijk deel cursief weergegeven en is een vorm van het werkwoordzijn het koppelwerkwoord:
- Dat boek isgoed.
- Karel ismijn buurman.
De niet-werkwoordelijke rest maakt verder altijd deel uit van het andere type gezegde, het naamwoordelijk gezegde.
In de moderne ontleding wordt in plaats van de term "gezegde" veelal de term 'predicaat' gebruikt. Deze termen zijn echter niet zonder meer uitwisselbaar, want in tegenstelling tot het gezegde bevat het predicaat ook hetobject en mogelijk nog andere bepalingen:
- Hijheeft haar nooit een cadeau gegeven.
- gezegde:heeft gegeven
- predicaat:heeft haar nooit een cadeau gegeven
In leerboekenLatijn worden ter verduidelijking van het predicaat wel zinnen gebruikt als:
- Quid est quod de cane praedicatur? – Wat is het, dat over de hond gezegd wordt?
Het predicaat is dus eenconstituent, het gezegde niet.