Bij de mossen is het mosplantje de haploïde gametofyt, die de archegonia en de antheridia vormt. De in het antheridium gevormdezaadcellen zwemmen naar het archegonium en bevruchten daar deeicel.
Na de bevruchting kan de gevormdezygote uitgroeien tot een diploïde sporofyt, waarmeiotisch de haploïdemeiosporen worden gevormd.
De varenplant is de diploïde sporofyt. Deze vormt de haploïdesporen insporangia. De sporen groeien uit tot de gametofyten. Hierop staan de archegonia en de antheridia. De in het antheridium gevormdezaadcellen zwemmen naar het archegonium en bevruchten daar deeicel. Bij varens is er zo eenafwisseling van individuen: een goed ontwikkelde sporofyt wisselt af met een kleine gametofyt. Bij enkele soorten is de gametofyt nog zelfstandig groeiend, bij veel soorten ontwikkelt de gametofyt zich binnen de sporenwand.
Bijbedektzadigen is de sporofyt de zelfstandige plant. De geslachtsorganen van de bedektzadige planten zijn in principe de archegonia en de antheridia. Deze bestaan slechts uit weinige cellen en zijn sterk gereduceerd. De mannelijkemeeldraden en de vrouwelijkestamper worden hier beschouwd als de geslachtsorganen omdat daarbinnen de mannelijke geslachtscellen, respectievelijk de eicellen worden gevormd. Verdere structuren, zoalskegelschubben,kelk ofbloemkroon, omgeven de meeldraden en stampers.
Bijdieren worden de geslachtsklierengonaden genoemd. Deovaria (eierstokken) zijn de vrouwelijke gonaden, de organen voor de vorming van eicellen. De mannelijke gonaden zijn detestes (teelballen), de organen voor de vorming van spermatozoïden. De haploïde eicel en de haploïde spermatozoïden worden doormeiotische delingen gevormd. Zodra de eicel bevrucht is, groeit uit de diploïde zygote weer het diploïde organisme, dat de voortplantingscellen kan vormen.
Veelzoogdieren hebben zowel uitwendige als inwendige geslachtsorganen. Het bepalen van hetgeslacht van een (jong) dier aan de hand van de geslachtsorganen heetseksen.
De inwendige geslachtsorganen van demens zijn bij de vrouw devagina,eierstokken enbaarmoeder en bij de man detestikels. De uitwendige geslachtsdelen zijn depenis en hetscrotum bij de man en devulva bij de vrouw. De uitwendige geslachtsdelen worden bij mens ook wel schaamdelen genoemd, omdat ze in vele culturen zoals de westerse vaak het onderwerp vangêne zijn.
Seksueel overdraagbare aandoeningen worden doorgegeven via contact met de genitaliën. Ernstige problemen met de geslachtsorganen leiden totonvruchtbaarheid. Geslachtsziekten hebben echter niet altijd of uitsluitend betrekking op de geslachtsorganen zelf (soms veroorzaken zij weinig meer dan ongemak) en/of de vruchtbaarheid, maar kunnen in sommige gevallen, zoalsaids, zelfs dodelijk zijn.