| Geschiedenis van Suriname |
| Portaal Portaal |
Dit artikel behandelt degeschiedenis vanSuriname.
Archeologische opgravingen wijzen uit dat rond10.000 voor Christus, en mogelijk eerder, deoudste bewoners van Amerika, de Paleo-inheemsen of Paleo-Amerikanen, zich vestigden in deSipaliwinisavanne. Dit warennomadischejager-verzamelaars, en het archeologisch materiaal (vuistbijl,chopper, stenenpijlpunt etc.) komt overeen met materiaal dat in Europa uit deoude steentijd ofpaleolithicum wordt gevonden.
Rond3000 voor Christus vestigden zich aardewerk producerende agrarische gemeenschappen nabij de benedenloop van deCorantijn, waar zij verbleven tot ongeveer500 v.Chr.. In Suriname is er archeologisch bewijs dat deze gemeenschappen zich vestigden aan deKaurikreek en aan deMaratakka. Dit waren (semi-)sedentaire landbouwers, en het archeologisch materiaal (aardewerk en landbouw) komt overeen met wat in Europa denieuwesteentijd ofNeolithicum wordt genoemd.
Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat aan de Corantijn, bij deWonotobovallen, er vanaf het begin van de jaartellingSaladoïde enBarrancoïde aanwezigheid was.[1]
Rond 500 trokken afstammelingen van deze Arowakken van dezeMabaruma-cultuurfase vanuit het westen het laagland van deGuyana's binnen en verdreven waarschijnlijk deSurinen, een volk dat leefde van visvangst enschelpdieren. Van deze Surinen is waarschijnlijk de naamSuriname afkomstig.[bron?] De Arowakken vestigden zich vooral langs de kust, maar trokken ook via de rivieren het binnenland in. Ze vormden waarschijnlijk een goed ontwikkelde beschaving die vanwege de veel voorkomende overstromingen in de moerassen van het kustgebied kleiterpen opwierpen om hun vruchtbare landbouwgrond en woongebied te beschermen.[bron?] Ze waren vooral landbouwers, vissers en verzamelaars. Ze cultiveerdencassave, ananas,kalebas,papaja, tabak, katoen enpijlriet en richtten een bloeiende samenleving op.
Rond 750 is er een aanwezigheid vanKoriabo, een archeologische cultuur die genoemd is naar de Koriabokreek inGuyana, waar dit type aardewerk voor het eerst is aangetroffen en beschreven. Tussen 750 en 1500 verspreidde dit type aardewerk zich over Guyana, van wat nuBraziliaans-Amapá is,Frans-Guyana,Suriname,Guyana, enVenezuelaans-Guayana.[bron?]
Koriabo wordt algemeen geassocieerd metCariban-sprekende volken die de voorouders zijn van de huidigeinheemse volken, zoals deKalinya,Carib,Trio enWayana.
Veel van de geschiedenis van voor de komst van de Europeanen is onduidelijk bij gebrek aan geschreven bronnen, maar de archeologie, met name in plaatsen alsHertenrits heeft toch een aantal zaken aan het licht gebracht.
West-Suriname was lange tijd het oostelijk grensgebied van eerst deSaladoïde en daarna deBarrancoïde aardewerktraditie. De vondsten inWonotobovallen laten eerst de ene en daarna de andere cultuur zien. In het kustgebied waren erterpbewoners tussen de 4e en 13e eeuw. De oudste vondsten zijn van de terpen Buckleburg-I en II en dateren van 1845±45 BP. Deze terpen waren omgeven door vrijwelvierkanteverhoogde akkers. Het aardewerk behoort tot de Barancoïde traditie. De jongste sporen daarvan zijn van ongeveer 700 AD. Even ten westen daarvan ligt Hertenrits en een aantal andere terpen met een volkomen andere traditie enlange, smalle verhoogde akkers. Het lijkt erop dat er rond 700 een nieuw volk zich is komen vestigen met eenArauquinoïde traditie die herkenbaar uit streken verder westelijk stamt (Venezuela). Zij cultiveerden vooral cassave, naast een veelheid aan andere planten. Verder oostelijk inPeruvia zijn ook vondsten van deze Vroege Hertenrits-cultuur aangetroffen, maar daar zijn ook elementen van de Kwatta Tingiholo-cultuur te vinden die eerder met Centraal-Suriname in verband staat. Mogelijk waren er handelsbetrekkingen die natuursteen vanuit het binnenland naar de steenloze kuststreken bracht. DeArauquinoïde traditie breidde zich verder naar het oosten uit, er zijn ook resten ervan op het eiland Cayenne gevonden. Deze uitbreiding dateert vooral van de periode 1000-1250.[2]
De eerste Europese kustverkenningen werden in 1499-1500 uitgevoerd door de Spaanse ontdekkingsreizigerAlonso de Hojeda, gevolgd doorVicente Yáñez Pinzón enDiego de Lepe die beiden de noordkust van Brazilië volgden tot aan Trinidad. De Spanjaarden toonden verder geen interesse in Suriname. Een eeuw later gingen Engelse ontdekkingsreizigers op instigatie vanWalter Raleigh op zoek naar het mythische goudlandEl Dorado.Laurence Keymis zeilde in 1596 in opdracht van Raleigh deCorantijn op enUnton Fisher in 1609 in opdracht vanRobert Harcourt deMarowijne.
Op 23 april 1593 werd hetgebied Guyana voor koningFilips II van Spanje in bezit genomen doorDomingo de Vera. De Britten plaatsten hun vlag namens koningJacobus I in 1609. Vanaf die tijd werd er door Europese planters geprobeerd om zich te vestigen in Suriname.[3] Zij kozen de hoger gelegen gedeelten uit om hun vestigingen te stichten.Paramaribo,Coronie enGroningen zijn opritsen gebouwd. Het stratenpatroon van de oude binnenstad van Paramaribo weerspiegelt de ligging van de ritsen. De huizen zijn op een rits gebouwd en de achter de huizenrijen liggende lagere grond wordt als erf gebruikt.
In 1613 werd in Paramaribo, waar al een inheemse nederzetting was, een Amsterdamsefactorij gevestigd.
Rond 1640 vestigen zich aan deCassiporakreek de eerste Joden. Zij waren voor vervolging door deSpaanse Inquisitie uitSpanje naar Suriname vertrokken. Ze beginnen er diverse plantages waarop zij slaven houden. Rond 1650 komt een tweede groep Joden, dit keer uitEngeland onder aanvoering vanFrancis Willoughby. Een derde groep, onder leiding vanDavid Cohen Nassy, komt uitMauritsstad (Brazilië). De Britse kolonie tussen deCoppename en deMarowijne kreeg in 1662 in een Charter van koningKarel II de naamWilloughbyland en als hoofdstadTorarica. Als de Fransen in 1664Cayenne op de Nederlanders veroveren, vestigen ook vele joden uit dat gebied zich in deJodensavanne.

In 1667 rustten deStaten van Zeeland een vloot van zeven schepen onder leiding vanAbraham Crijnssen uit, die Suriname (toentertijd Serename of Soramme genoemd[4]) met een verrassingsaanval op de Engelsen veroverde. Een jaar later zou Suriname, dat met de Engelsen werd geruild voorNieuw-Amsterdam (het latere New York), definitief in bezit komen van deStaten van Zeeland. Deze leidde jaarlijks verlies op de kolonie, onder andere door de militaire maatregelen die nodig waren om de kolonisten te beschermen tegen aanvallen van de oorspronkelijke bewoners.
In december 1678 namJohan Heinsius het plaatselijk bestuur over van Abel Thisso, die na het vertrek van Adriaenssen had waargenomen. Hoewel slechts anderhalf jaar aan de macht, was Heinsius' betekenis voor de kolonie in de kritieke jaren 1679 en 1680 groot. Heinsius wist de teloorgang van de kolonie te voorkomen door krachtig optreden tijdens de eerste jaren van deInheemse oorlog (1678-1686). Toen hij in april 1680 stierf, schreven de planters op 6 mei een brief aan de Staten van Zeeland, waarin ze voorstelden om zelf een bestuur te vormen. De Staten van Zeeland wilden echter van Suriname af. Er was onenigheid met deStaten-Generaal en deWest-Indische Compagnie (WIC). Die laatste claimde het bezit over Suriname op basis van het octrooi dat ze door de Staten-Generaal verleend was. De Staten-Generaal steunde de WIC hierin.
Om aan de impasse te ontkomen verkochten in 1682 de Staten van Zeeland hun Surinaamse bezittingen voor 260.000 gulden aan de WIC. Die wilde niet alle financiële risico's alleen dragen en maakte een jaar later de stad Amsterdam enCornelis van Aerssen van Sommelsdijck tot deelgenoot. De aandelen van deze nieuwe onderneming, deGeoctroyeerde Sociëteit van Suriname, werden gelijkelijk verdeeld. De nieuwe onderneming werd vanaf 1683 verantwoordelijk voor het beheer van dekolonie Suriname. In deze periode werden veleplantages opgericht waar slaven aan het werk werden gezet om koffie, suikerriet en specerijen te verbouwen, die vervolgens in Europa werden verkocht.
In 1712 viel de Franse kaperJacques Cassard Suriname aan waardoor 'zoutwaternegers' (uit Afrika aangekomen slaven) de kans grepen om tijdens de verwarring van de plantages te ontsnappen, hetoerwoud in.Asikan Sylvester was een van hen. Hij stichtte eenmarron-gemeenschap en werd later opgevolgd door de bekendeBoni. De aanval van Cassard was voor de regering in Suriname aanleiding voor de bouw van hetFort Nieuw-Amsterdam.
Tot de achttiende eeuw waren er geen noemenswaardige nederzettingen in het westen van het huidige Suriname. Plantages daar zouden niet beschermd zijn tegen overvallen vanuit de zee en er was genoeg grond in het oosten, waar Fort Nieuw-Amsterdam voor veiligheid zorgde. De eigenlijke Surinamekolonie beperkte zich tot deSuriname- enCommewijne (rivier) en hun zijtakken. Na het gereedkomen van Fort Nieuw-Amsterdam in 1746 was de Commewijnerivier volledig beschermd en werden de gronden aan de monding van de rivier ontgonnen. In 1747 verkreeg Isaac Godeffroy een grondwarrande voor 500 akkers (1 akker = 10 vierkante ketting= 0,43 hectare).
DeCoppename speelde in deeconomie van Suriname geen rol van betekenis. Dit in tegenstelling tot de Saramacca, waarlangs in de 18e en 19e eeuw meerderecacao- ensuikerrietplantages zijn aangelegd. Behoudens een enkelehoutgrond, zoalsAndresa, wasBatavia de enigeplantage aan de Coppename.
In 1753 gaf de Amsterdamse bankierWillem Gideon Deutz een West-Indische plantagelening van een miljoen gulden uit.[5] Waarschijnlijk heeftJ.J. Mauricius nog tijdens zijn gouverneurschap in Suriname dan wel tijdens zijn verblijf in de Republiek in 1751 Deutz aangespoord krediet aan de planters te verschaffen. Amsterdam stortte 30.000 gulden in het fonds. Het krediet groeide tot vier miljoen aan en stelde de planters in staat van schuldeiser te veranderen.De planters verplichtten zich al hun producten aan de "Voorschotbank", dat wil zeggen Deutz, in bewaring te geven, die ze tegen een commissieloon van 2% zou verkopen. Er meldden zich in 1758 volgens een omstreden notitie 89 planters, die voor 4.628.365 gulden bij Deutz in het krijt stonden.
De negotiatie had de vorm van eenhypotheek waarvan de hoogte werd bepaald door de waarde van de grond, slaven en oogst.[6] Deutz heeft waarschijnlijk in afwachting van betere tijden de achterstallige interest uit eigen beurs aan de obligatiehouders betaald. Vermindering of uitstel van interestbetaling en aflossing aan de obligatiehouders zou immers de koers doen zakken en de negotiatie een slechte naam bezorgen.[7] De door Deutz verschafte plantagelening is nog door vele andere gevolgd, maar bij zijn overlijden bleken zijn zaken ingeëmbrouilleerde staat te verkeren, zodat zijn erfenis door de erfgenamen onder voorwaarden, aanvaard werd.

In 1720 onderzochtSalomon Herman Sanders in opdracht van gouverneurJan Coetier de bovenloop van deCorantijn naar goudvoorkomens.[8]
De Pruisische cartograafAlexander de Lavaux kreeg in 1734 de opdracht een kaart te vervaardigen van geheel Suriname, met een correct overzicht van het grondbezit en de ligging van de plantages. In 1735 werd De Lavaux uitgenodigd om zijn kaart in Amsterdam in koper te graveren. Voor het eerst stonden alle cultuurgebieden in de omgeving op één kaart ingetekend. In de binnenlanden staan onder meer wegloopersdorpenafgebeeld, die in brand staan en andere getuigenissen van acties tegen Marrons, waarbij De Lavaux betrokken was geweest. Naast de grote nauwkeurigheidwas de kaart van De Lavaux van extra importantie door de lijst met de namen en grootte van 440 plantages en de namen van hun eigenaren.

In 1735 arriveerden de eerste zendelingen van deEvangelische Broedergemeente in Suriname (zieEvangelische Broedergemeente Suriname). Dat kon gebeuren omdatNikolaus von Zinzendorf bevriende relaties had met het bestuur van deGeoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerdekerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Tot die tijd was deNederduitse Gereformeerde Kerk (NG-kerk) het enige kerkgenootschap in Suriname, met tot 1700 als zetel de oude hoofdstadThorarica. De NG-kerk was een kolonistenkerk die niet aan zendingswerk deed.[9]
Jaarlijksvluchtten er ongeveer 250 slaven, wat neerkwam op ongeveer een half procent van de slavenbevolking. Twee derden keerde na verloop van tijd uit eigen beweging terug, omdat het harde en opgejaagde bestaan in het oerwoud toch niet vol te houden bleek. Dat neemt niet weg dat elk jaar ongeveer tachtig vrije slaven (marrons) in de oerwouden achterbleven.
Gevluchte marrons voerden in de 18e eeuw vanuit het oerwoud regelmatig overvallen uit op plantages. Om die reden werd hetCordon van Defensie rondom Paramaribo aangelegd. Nadat deAukaners op10 oktober 1760 en deSaramaccaners in 1762 vrede sloten met de koloniale overheid, scheidde een groep onder leiding van de kapiteins Beku en Musinga zich af. Om van hun overvallen op plantages gevrijwaard te blijven, werd in1769 een apartvredesakkoord met hen gesloten en sindsdien worden zij als een afzonderlijke stam beschouwd: deMatawai. Ze vroegen het koloniaal bestuur om wapens om tegen deKwinti te kunnen vechten, een ander Marronvolk. De Kwinti werden vervolgens meerdere malen aangevallen door de Matawai. In Oost-Suriname bleven deBoni-marrons actief, wat in 1771 leidde tot een jaar lang beleg en opvolgende inname vanFort Boekoe door het koloniale leger, hun leiderBoni vluchtte naar de Marowijnerivier. Met deBoni-marrons werd pas in 1860 formeel vrede getekend.
Voor de strijd tegen Boni was vanuit de Republiek een leger van 500 man gestuurd, waarvan ook de SchotJohn Gabriel Stedman deel uitmaakte. Tijdens zijn verblijf in Suriname hield Stedman een dagboek bij dat in het Engels en Nederlands werd uitgegeven. Het beschrijft veel dagelijkse gebeurtenissen en geeft een goed beeld van Suriname, de kolonisten en de slavernij. Hij was een niet onverdienstelijk tekenaar en maakte bij zijn teksten verschillende tekeningen en waterverfschilderingen. Die werden in Engeland door deAbolitionisten gebruikt om de misstanden van de slavernij op de plantages inzichtelijk te maken.
In 1790 mislukte de koffieoogst. Schepen die klaar lagen om koffie te vervoeren moesten zonder lading vertrekken. Door gebrek aan toevoer was de prijs voor slaven sterk gestegen.[10]Na de opheffing van deWIC in1791 bleef de Sociëteit van Suriname nog vier jaar bestaan. De laatste directeur was de uit Zweden afkomstigeJohannes Fåhraeus. Bij de invoering van deBataafse Republiek werd de werkwijze van de Sociëteit niet langer aanvaardbaar geacht. In november 1795 werd de Sociëteit formeel opgeheven en overgedragen aan de Representanten van het volk.
Tijdens deFranse bezetting van Nederland verzette gouverneurde Friderici zich niet tegen de Britten die in 1799 Suriname binnenvielen, de Britten handhaafden hem als gouverneur. Tijdens deze Britse periode werd de linkeroever vanCorantijn gedefinieerd als grens met het eveneens bezetteBerbice. In 1802 bijVrede van Amiens werd Suriname teruggeven aan Nederland, Berbice - met de nieuwe oostgrens - bleef in Britse handen. In 1804 was er opnieuw oorlog met de Britten en zij bezetten opnieuw Suriname.[11] Dit bleef zo tot in 1814 in het kader van hetCongres van Wenen een deel van Nederlandse koloniën teruggegeven werd. Eerst moest Nederland echter wel een wet aannemen tegen deTransatlantische slavenhandel, waarna in 1816 de kolonie daadwerkelijk werd overgedragen.
In die periode voerde de Britse regering in eigen land een politiek om Schotland te ontvolken, om nieuwe Schotse opstanden te voorkomen. Schotten die zich in Suriname vestigden kregen tegemoetkomingen zoals stukken land voor landbouw (plantages) en slaven als goedkope werkkrachten. De SchotAlex Cameron begon in 1808 met de bouw van de eerste plantage in Coronie waar tegenwoordigBurnside ligt. Meer Schotten volgden hem, vooral vanuitGrenada, waar de landbouwgronden uitgeput raakten.[12]
Toen Suriname in 1816 aan Nederland werd teruggegeven, bleven de Engelsen en Schotten in het bezit van hun plantages en slaven.

De slavenhandel werd in 1814 afgeschaft, maar niet de slavernij zelf. Vanaf 1826 waren slaveneigenaren verplicht om hun slaven te registreren. Daarbij moesten de geboortedatum, naam van de moeder, besmettelijke ziekten en gegevens over verkoop en vrijlating worden vastgelegd, samen met andere informatie die van invloed konden zijn op de verkoopwaarde. De gegevens werden geordend opplantage of privé eigenaar, en verzameld in deslavenregisters. Voor vrije mensen werd deburgerlijke stand ingevoerd op 1 juli 1828. De uitvoering werd voorlopig opgedragen aan kerkelijke gemeenten, die hiermee immers ervaring hadden. Toen in 1834 het land werd verdeeld indistricten, werd per 1 juli 1835 het districtshoofd verantwoordelijk voor de bevolkingsadministratie. In 1863 werden na de Emancipatie de slavenregisters opgenomen in het bevolkingsregister.
Minister van koloniënBaud probeerde in 1845 een lotverbeteringsbeleid in te voeren, maar hij werd daarbij door de planters gedwarsboomd. Zij wensten geen enkele verandering in de status quo en ontketenden een ware hetze tegen gouverneurElias.[13]
Na de afschaffing van de slavernij inBrits- enFrans-Guyana (1833 resp. 1848), bleef daar nog maar een beperkt deel van de slaven op de plantages werken. Gealarmeerd door de leegloop van die plantages, vroegen plantage-eigenaren in Suriname het gouvernement om arbeiders buiten Suriname te werven. De eerste groep bestond uit 18 Chinezen die in 1853 vanuitJava naar Suriname kwamen. Vier overleefden de reis niet door ziekte. Ze waren van tevoren niet gekeurd, waardoor enkelen ongeschikt bleken voor plantagewerk. De rest werd te werk gesteld op de gouvernementsplantageCatharina Sophia. Deze groep luidde de Chinese immigratie in. Door de hoge wervingskosten werd besloten om de tweede groep rechtstreeks in China te werven.[14] Daartoe werd in 1865 in Amsterdam de Surinaamsche Immigratie Maatschappij gesticht, met een kantoor in Hongkong. Deze maatschappij sloot contracten met schippers, die 15 gulden kregen voor elke vervoerde Chinees. De mensen werden tewerkgesteld op een manier die niet heel veel verschilde van slavernij, zo was op hen depoenale sanctie van toepassing. De SIM staakte haar activiteit toen in 1873 de koloniale overheid begon met de aanvoer van Hindostanen.[15][16]
Op 1 juli 1863 kwam met de inwerkingtreding van deEmancipatiewet eeneinde aan de slavernij, en begon een tienjarige periode vanStaatstoezicht. De officiële reden was, dat deze tijd nodig zou zijn om de vrijgemaakten te leren regelmatig te werken en een zedelijk leven te leiden. Maar ook het belang van de plantages speelde een grote rol: men wildede tijd gebruiken om vervangers te vinden. Deze werden uiteindelijk gevonden in de vorm vanHindoestaanse enJavaansecontractarbeiders.
In 1866 werden deeerste verkiezingen voor de Staten van Suriname gehouden onder striktcensuskiesrecht, zoals dat in die dagen overigens ook in Nederland gebruikelijk was.
De voormalige slaven waren er tijdens het staatstoezicht slechter aan toe dan voor deemancipatie. Ze konden nu kiezen voor wie ze "wilden" werken, maar moesten nu zelf voor voedsel, kleding, huisvesting en medische zorg betalen en daarvoor kregen ze een ontoereikend loon. Naast de verplichting te werken, nam de regering ook meerdere maatregelen om te verhinderen dat de vrijgemaakten zich aan het veldwerk zouden onttrekken. Ze mochten zich enkel met toestemming van het koloniale en plantersgezag verplaatsen en er kwam een einde aan het lotsverbeteringsbeleid. Na het staatstoezicht kwamen een aantal plantages in handen van de voormalige slaven, de eigenaren konden of wilden het loon niet betalen. Ze betaalden uiteindelijk door de grond over te dragen. Dit is met name in district Para gebeurd. Daarom zijn een aantal plantages tot op de dag van vandaag in bezit van de nakomelingen en worden deze bestuurd door een plantagebestuur.
In 1876 werd de leerplicht ingevoerd voor kinderen tussen 7 en 12 jaar oud. De onderwijstaal was Nederlands en dit betekende dat er, vooral in de stad, een groot aantal mensen toe gebracht werden deze taal als tweede taal te verwerven. Voordien werd de taal voornamelijk slechts door een klein aantal moedertaalsprekers gesproken.[17]

Toen in dejaren '80 van de 19e eeuw belangrijke goudvondsten werden gedaan in deLawadelta, rees het probleem welke rivier beschouwd moest worden als de bronrivier van deMarowijne, deLawa of deTapanahony. Was het gebied van Suriname of vanFrans-Guyana? De kwestie werd onderworpen aanarbitrage van tsaarAlexander III van Rusland, die in1891 het gebied aan Suriname toewees. Nog meer Surinamers trokken nu naar dat gebied, wat ook een impuls betekende voor de stadAlbina. Goudvondsten aan deSarakreek leidde tot de aanleg van deLandsspoorweg in 1914.
In de afgelopen eeuwen waren runderen in Suriname relatief klein van stuk met een gewicht van rond de 250 kg. De dieren hadden een roodachtige tot gele kleur en kenden een kleine opbrengst van vlees en melk. Om die te verbeteren werden door plantagedirecteuren stieren uit Nederland geïmporteerd. Later, in 1935, in 1949 en in de jaren erna, volgden importen uit Nederland en verschillende landen in deCariben enNoord-Amerika. Aan het eind van dejaren 1960 waren er circa achtduizend bedrijven waar bij elkaar bijna 40.000 runderen voor vlees en melk werden gehouden.[18]
In de Tweede Wereldoorlog hadden de Verenigde Staten grote behoefte aanaluminium en de grondstof ervoor,bauxiet, met name voor de bouw van vliegtuigen. Suriname werd een belangrijke leverancier van deze grondstof en dat betekende een aanzienlijke verandering in de economie van het land. Nederland opende Suriname voor de activiteiten van de Amerikanen, met name de maatschappij Alcoa, hoewel ookBilliton in 1942 bijOnverwacht bauxiet begon te exploiteren. Zelf was Nederland onder Duitse en Nederlands Indië, waar Billiton vandaan kwam, onder Japanse bezetting en kon zich de nodige investeringen moeilijk veroorloven. Suriname werd zo wel de grootste exporteur van bauxiet in de wereld, maar zelfs dat kon de handelsbalans die al sinds de emancipatie negatief geweest was niet in de zwarte cijfers brengen.[19]

Eind jaren 1940 werden de eerste politieke partijen opgericht zoals deNationale Partij Suriname en deVerenigde Hindostaanse Partij.Op 15 december 1954 tekendeArchibald Currie namens Suriname hetStatuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en hield het land op een kolonie te zijn. Het kreeg een grote mate van zelfbestuur en algemeen kiesrecht. Na de verkiezingen van 1955 werdJohan Ferrier de eerste premier onder het nieuwe bestel. In 1958 werd deBrokopondo-overeenkomst ondertekend, wat leidde tot de aanleg van een groot stuwmeer ten bate van de aluminiumwinning. In 1958 won deNPS de verkiezingen en werdEmanuels premier. In 1963 werd hij opgevolgd door'Jopie' Pengel. Hij zou dat tot 1969 blijven en heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling naar volledige onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid kwam in Suriname eerst ter sprake toen eind jaren 50 van de twintigste eeuwintellectuelen van zich lieten horen. DePartij Nationalistische Republiek sprak zich uit voor een zo spoedig mogelijke onafhankelijkheid. Volgens deze partij moestNederland actief meewerken om hetkolonialisme te beëindigen.
In1969 kwam eencoalitie vanVHP en dePNP aan de macht. Deze regering vond onafhankelijkheid geen goed idee, maar wilde wel voorbereidingen treffen. Maar de ontwikkelingen gingen anders. In1973 kwam de coalitie vanVHP enPNP ten val. DeNPS kwam in 1973 aan de macht. PremierHenck Arron wilde niet later dan "ultimo 1975" Suriname onafhankelijk verklaren. De VHP en VHP-voormanJagernath Lachmon waren toen in Nederland. Zij vonden Arrons verklaring alleen geschikt voor "binnenlandse consumptie".

Toen in 1973 in Nederland hetkabinet-Den Uyl aantrad, kwam de Surinaamse onafhankelijkheid in een stroomversnelling. De Nederlandse regering onder leiding van de sociaaldemocraatJoop den Uyl vond het hebben van koloniën niet langer kunnen en stuurde aan op een versnelde onafhankelijkheid van Suriname. In de Surinaamse Staten kwam het echter tot een patstelling over het aannemen van de wet die het land onafhankelijk zou maken. De VHP van Lachmon was fel tegen en voorspelde dat onafhankelijkheid grote rampspoed zou brengen. Velen stapten daardoor op het vliegtuig naar Nederland, wat leidde tot de vorming van deSurinaamse diaspora. MinisterBas de Gaay Fortman maakte duidelijk dat het proces onomkeerbaar was en uiteindelijk wasDewendrepersad Hindori bereid met de regering mee te stemmen en de impasse te doorbreken, omdat hij vond dat zijn land op een reguliere manier onafhankelijk behoorde te worden. Op 25 november1975 was het zover. Op die dag streek men deNederlandse vlag voor het laatst en werd Suriname een onafhankelijkerepubliek. Later die dag werdJohan Ferrier, de laatste gouverneur, beëdigd totpresident. 25 november wordt jaarlijks gevierd onder de naamSrefidensi Dey.

Het democratische bestel hield echter niet lang stand.Premier Arron schreef vervroegde verkiezingen uit in 1980, maar vlak daarvoor op 25 februari greep een groep sergeanten onder leiding vanDesi Bouterse de macht in desergeantencoup.De dictatuur nam gewelddadige vormen aan toen in december 1982 een aantal vooraanstaande politieke tegenstanders vermoord werden in deDecembermoorden. Het leidde ook tot een breuk van de banden met Nederland en het isolement van het land in de wereld. De Verenigde Staten zagen de ontwikkelingen met lede ogen aan. Nederland verbrak de ontwikkelingsrelatie wat ernstige financiële en economische gevolgen had. In 1986 verslechterde de stiuatie nog verder door het uitbreken van deBinnenlandse Oorlog die leidde tot hetBloedbad van Moiwana. Deze burgeroorlog, die voornamelijk in het oosten van het land plaatsvond, zou nog tot 1992 voortwoeden.
Eind 1987 was de internationale druk op de dictator zo hoog gestegen dat hij instemde met een terugkeer naar de democratie, hoewel hij wel legerleider bleef.Ramsewak Shankar werd tot president gekozen en in deverkiezingen van 1987 kreeg Bouterse'sNDP slechts 3 van de 51 zetels.
In 1990 werd echter de democratie opnieuw door Bouterse in de zogenaamdetelefooncoup opzijgeschoven.[20]Ivan Graanoogst, die na Bouterse's ontslag de positie van legerleider waarnam, werd waarnemend president van Suriname. Den Haag was woedend en zette opnieuw de ontwikkelingshulp stop. Enige dagen later werd Graanoogst vervangen doorJohannes Kraag en werd Bouterse opnieuw legerleider ende facto dictator, hoewel de democratische structuren niet vernietigd werden en er op 25 mei 1991 opnieuwverkiezingen gehouden werden. Deze resulteerden in een meerderheid voor hetNieuw Front, maar Bouterse's NDP kreeg 12 van de 51 zetels.Ronald Venetiaan werd de nieuwe president en de verhoudingen met Nederland verbeterden wat.In juni 1992 sloten Suriname en Nederland een Raamverdrag voor economische, sociale en justitiële samenwerking. De ontwikkelingshulp was in beperkte vorm al in 1988 hervat.[21] Het kwam echter nooit tot een volledige terugkeer van de ontwikkelingshulp en er waren grote economische problemen, waaronder een gierendehyperinflatie. In maart 1994 tradAndré Telting aan als governor van de CBvS en hij wist in een jaar of twee hieraan een halt toe te roepen, maar de sociale ellende was groot. In deverkiezingen van 1996 verloor het Nieuw Front zijn meerderheid in het parlement en kwam er een door de NDP geleide coalitie aan de macht onder presidentJules Wijdenbosch. Deze kabinetsperiode werd gekenmerkt door corruptie, drugsschandalen (zie ookdrugs in Suriname) en wanbeleid. Nederland zette in 1998 deontwikkelingshulp daarom stil. Monetaire financiering, oftewel het bijdrukken van geld, zorgde voor een grote geldontwaarding. In 1999 brakengrote protesten uit die Wijdenbosch dwongen eerderverkiezingen uit te schrijven. In de tien jaar die volgden stond Ronald Venetiaan aan de leiding en werd de economie van Suriname vrijwel geheel hersteld. De interne verhoudingen in het Nieuw Front waren echter niet altijd zo harmonieus en de verhouding met Nederland bleef gespannen, hoewel hij er in 2004 een privébezoek aflegde.
In 2010 verloor het Nieuw Front opnieuw de verkiezingen en kwamDesi Bouterse openlijk terug als leider van het land, ditmaal als democratisch verkozen president. Hij zou via een herverkiezing tien jaar president blijven. De spanningen met Nederland werden bijzonder groot. Hij had er al een veroordeling voor internationale handel in drugs en Nederland vertelde hem dat hij hartelijk welkom was om dat in Nederland te komen uitzitten.
Het beleid van minister van FinanciënGillmore Hoefdraad leidde tot een economische crisis.[22][23] In 2020 had het electoraat genoeg van hem. Inmiddels was er een nieuwe generatie Surinamers opgegroeid voor wie de gebeurtenissen van de Decembermoorden een zaak van voor hun tijd was. Bouterse kon echter niet verhinderen dat zij tijdens de rechtsgang die tegen hem was aangespannen daarvan kennisnamen. Hij werd als zittend president voor moord aangeklaagd en veroordeeld. Hij ging in verzet en in hoger beroep. Tijdens hetkabinet-Bouterse II kreeg hij te maken met grootschalige protesten van de actiegroepWij Zijn Moe(dig).
In deverkiezingen van 2020 werd Bouterse's partij verslagen en hierna werdChandrikapersad Santokhi de nieuwe president. De verstandhouding met Nederland werd hersteld en met deSurinaamse diaspora geïntensiveerd. Het land kampt met grote financiële problemen die verergerd werden door decoronapandemie. Daarnaast stegen de prijzen sterk vanwege ingrepen die hetIMF opdroeg om het land uit de crisis te helpen. Een protest in februari 2023 hiertegen ontaarde in rellen, plunderingen en debestorming van De Nationale Assemblée. Er vielen meer dan twintig gewonden. In mei 2023 liepen protesten tegen deuitgifte van gronden in inheems gebied uit op eengewelddadig protest in Pikin Saron. Twee mensen kwamen om en meerdere raakten gewond.
Behalve restanten vanplantages zijn er vele houten monumenten in het centrum van Paramaribo bewaard gebleven. Tezamen zijn deze sinds juli 2002 als dehistorische binnenstad van Paramaribo ingeschreven op deWerelderfgoedlijst van deUNESCO. Zie voor een uitgebreider overzicht onderstaande lijsten:
Sinds 1 juli 2018 zijn de digitaleslavenregisters van de voormalige tot slaaf gemaakte Surinaamse voorouders in te zien. Het register kan geraadpleegd worden via hetNationaal Archief in Nederland en dat in Suriname. De registers bevatten ongeveer 80.000 namen van tot slaaf gemaakte Surinaamse voorouders die tussen 1830 en deafschaffing van de slavernij (in 1863) geleefd hebben. Zij staan met naam, geboortedatum, sterfdatum en namen van vaders en moeders in die slavenregisters genoteerd.[24] Tevens zijn de databases "Manumissies in Suriname 1832-1863" en "SurinaamseEmancipatie 1863" via de site van het Nationaal Archief Den Haag beschikbaar. Deze twee databases, de eerste vanOkke ten Hove en de tweede door Ten Hove in samenwerking met Heinrich Helstone, zijn onontbeerlijk om gegevens in de slavenregisters terug te kunnen vinden.
Ook:
Literatuur
Noten