Alsgermanisme gelden woorden, woordformaties, zinsconstructies en uitdrukkingen die gevormd zijn naar hetDuits en niet stroken met het Nederlandse taaleigen.
Matthias de Vries was een van de eersten die probeerden een definitie van germanisme op te stellen. Voor hem is een woord een germanisme (als samengevat door De Vooys):
De taalkundigeNicoline van der Sijs heeft er echter op gewezen dat de definitie van germanisme problematisch is:
Deze uitspraak wordt bevestigd door onderzoek naar de herkenning van leenwoorden. Daaruit bleek dat alleen 'sowieso' nog door een meerderheid van mensen werd herkend als uit het Duits afkomstig.[3] Van der Sijs stelt daarom voor de term 'germanisme' (en alle anderebarbarismen) niet meer te gebruiken, maar nog slechts van 'Duitse invloed' te spreken.
Tot de negentiende eeuw richttetaalpurisme zich vooral opgallicismen, hoewel er voor die tijd ook invloed van de Duitse taal was. Het aantal ontleningen uit het Duits nam echter toe in de vroege 19e eeuw. Bovendien veranderde de status van Duitsland en van het Duits. Het land kreeg aanzienlijke politieke, economische en wetenschappelijke macht, waardoor ook de weerstand tegen Duitsland (en tegen het Duits) toenamen. Deze weerstand is bijvoorbeeld te zien aan het verschijnen van het gedicht 'Germanismen' vanNicolaas Beets (1853)[4] en het puristische taaladvieswerk "Lijst van woorden en uitdrukkingen, met het Nederlandsch taaleigen strijdende" (1847), van de hand vanMatthijs Siegenbeek. In het 'voorberigt' schrijft hij:
In de twintigste eeuw nam het aantal leenwoorden af, maar nam het verzet, onder invloed van de politieke ontwikkelingen in Europa, alleen maar toe.[6] Dit leidde in 1931 tot de oprichting van het Genootschap Onze Taal, dat zich als doel stelde 'in de eerste plaats door onderling overleg, maar zoomogelijk later ook naar buiten, de onzuiverheden in de Nederlandsche taal te bestrijden, welke bestrijding zich in het bijzonder - in dit tijdsgewricht - keert tegen het gebruik van Germanismen'.[7]
In de overzeese rijksdelen was de Duitstalige invloed veel minder sterk: daar richtte men zich vooral op de Amerikaanse en Australische cultuur, terwijl er ook sterke banden bestonden met de toenmalige Britse koloniën.[bron?]
Het Duits raakte zijn dominante positie na de Tweede Wereldoorlog kwijt ten gunste van het Engels. Weerstand tegen de voormalige bezetter was daaraan mede debet. Het onderwijs in de moderne vreemde talen concentreerde zich meer dan voorheen op het Engels; dat werd ook de algemeen aanvaarde taal van de wetenschap en toen de televisie haar intrede deed, van de populaire cultuur. Met de komst van de computer en het internet is die invloed versterkt.
Er waren twee oorzaken voor de infiltratie van Duitse woorden in het Nederlands. In de eerste plaats het frequente gebruik van die taal, dat leidde tot de neiging taalelementen over te nemen. Daarnaast maakte het feit dat Duits en Nederlands sterk op elkaar lijken, het vaak moeilijk te onderkennen dat een bepaald taalelement geen "echt" Nederlands was.
Letterlijk uit het Duits vertaalde woorden zijn bijvoorbeeld:
Een aantal samentrekkingen van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden zijn in het Nederlands in verschillende mate ingeburgerd, hoewel dit type samenstelling normaliter germanistisch heet te zijn. Bij het schaken spreekt men bijvoorbeeld bijna altijd van eendubbelpion; dit zou volgens de Nederlandse grammaticaregels een "dubbele pion" moeten zijn.
Sommige germanismen lijken beperkt te zijn tot een klein deel van het taalgebied. Samenstellingen alsgrootstad (voor "grote stad") enkortverhaal (voor "kort verhaal" komen inVlaanderen veelvuldig voor, maar zijn in Nederland zeldzaam. In dit soort gevallen is niet altijd met zekerheid te zeggen dat deze vormingen ook echt germanismen zijn: het is ook mogelijk ze als regionaal Nederlands (in het onderhavige geval dusBelgisch Nederlands) te bestempelen. Een vergelijkbaar geval zijn woorden die eindigen op -er van het typeEdammer kaas. Dezeer-uitgang doet ietwat Duits aan (Schwarzwalder Kirschtorte), maar kan ook beschouwd worden als een regionaal voorkomend Nederlands woordvormingsprocedé. In Noord-Nederlandse tongvallen komen veel onregelmatige vormingen van dit type voor (dePettemer zeewering bijPetten) die het vermoeden lijken te bevestigen dat het hier om eenautochtoon - zij het regionaal - woordvormingsprocedé gaat.
De sterke gelijkenis tussen beide talen maakt het soms moeilijk om te bepalen of iets eenfremdkörper is; bij dat laatste woord is geen twijfel mogelijk; bijnoodwendig zal niet iedereen onderkennen dat er van een germanisme sprake is, bijmeerdere ("er zijn meerdere mogelijkheden") is dat nog minder het geval.
Een andere moeilijkheid houdt daarmee verband. Het is in beginsel denkbaar dat een woord al in het vroegere Nederlands in gebruik was, daarna in onbruik is geraakt of alleen nog gewestelijk werd gebruikt, maar in het Duits ondertussen voortleefde in (nagenoeg) dezelfde vorm. Als dat woord nu in het Nederlands opnieuw gebruikelijk wordt, valt moeilijk te bepalen of het een germanisme betreft dan wel een herleving.
Daarbij komt dat de aandacht voor het verschijnsel is verminderd. Tegenwoordig staat de opmars van Engelstalige elementen veel meer in de belangstelling.