De geneeskunde heeft als doel het herstellen van de gezonde toestand, of het verzachten vansymptomen van de patiënt, benevens het voorkomen (preventie) van ziekte.Mensen die medisch bekwaam zijn wordenarts of geneesheer genoemd. De medische wetenschap is het geheel aan kennis opmedisch,farmacologisch enbiologisch terrein dat de geneeskunde mogelijk maakt.
Moderne geneeskundige kennis wordt verworven vianatuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden: ofevidence-based medicine (empirisch onderzoek): geneeskunde dient gebaseerd te zijn opempirisch bewijs. Er wordt daarbij gezocht naar eenlogisch verband tussen oorzaak en gevolg; verder moet ieder onderzoek identiek herhaald kunnen worden met identieke resultaten in identieke omstandigheden. De behandeling van zieken gebeurt met bewezen werkzame (evidence-based) therapie. Deze therapie kantoediening vangeneesmiddelen,heelkunde (chirurgie), bestraling ofrevalidatie of psychotherapie inhouden. Deze methodiek is in de moderne westerse geneeskunde nog niet altijd van toepassing: circa 20-30 procent van de geneeskunde zou werkelijk 'evidence-based' mogen worden genoemd.[1] Het leveren van hard bewijs van de werkzaamheid van een methode of behandeling is in de geneeskunde meestal niet eenvoudig.
Geneeskunst is al eeuwenoud.[2] SindsClaudius Galenus (150 n.Chr.) werd ziekte verklaard vanuit een veronderstelde verstoorde balans in de vier 'lichaamssappen': slijm, bloed, zwarte en gele gal, gebaseerd op de vier elementen van dehumorenleer: water, vuur, aarde en lucht en de vereniging van hun eigenschappen; warm, koud, nat en droog. Therapieën tegen ziekten waren vooral gebaseerd op het weer in harmonie brengen van deze lichaamssappen, zoals door middel vanaderlaten,braken oflaxatie. Geneeskundige handelingen bestonden tot aan de18e eeuw nog voornamelijk hieruit en uit primitieveoperaties, hetzetten van botten enwondbehandelingen.
Het ontstaan van de moderne geneeskunst wordt in de 19e eeuw geplaatst. Vooral door de ontwikkeling in descheikunde,laboratoriumonderzoek, mede door het hernieuwde gebruik van demicroscoop, en meer klinisch onderzoek, werden oude ideeën van het ontstaan van ziekten vervangen door demicrobiologie envirologie.
Iemand die een afwijking in zijn gezondheid meent te bespeuren komt bij eenarts, die eenanamnese zal afnemen: vragen wat de klachten zijn, waar ze zitten, hoelang depatiënt (zoals de hulpvrager nu wordt genoemd) er al last van heeft, etc. en ook wat de verwachtingen van de patiënt zijn ten aanzien van de arts met betrekking tot het probleem, bijvoorbeeld geruststelling, genezing, klachtenverlichting, uitsluiting van een ernstige aandoening, een verklaring dat hij ziek thuis mag blijven, een medicijn, een operatie.
Daarna verricht de arts zo nodig lichamelijk onderzoek en/of ander hulponderzoek (bijvoorbeeldbloedonderzoek,röntgenfoto's,echografie) en probeert al nadenkend, pratend en onderzoekend een of meerhypothesen op te stellen die de klachten kunnen verklaren, en die hypothesen te testen, meestal door te trachten ze te bevestigen (eenheuristische strategie die voornamelijk op patroonherkenning is gebaseerd).[3][4]
Uiteindelijk blijft er meestal 1 hypothese over: dediagnose. Daarmee wordt het mogelijk de vooruitzichten (prognose) te bepalen en eventueel een behandeling in te stellen. Diagnosen blijven overigens meestal hypothesen en zijn lang niet altijd juist.[5][6]
Het verloop van de behandeling en de ziekte kan eventueel worden vervolgd.
Uiteindelijk is de patiënt genezen, houdt een beperking over aan de ziekte of komt te overlijden.
Zieziekte voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De meesteziektebeelden binnen de geneeskunde worden mondiaal gerangschikt in deICD-10. Dit is een uitgave van deWHO waarin allerlei mogelijke diagnosen zijn geclassificeerd in geordend systeem. Het systeem is aanvankelijk ontstaan als een classificatie van doodsoorzaken. Deze indeling is tamelijk grof, wordt ongeveer om de tien jaar herzien en loopt natuurlijk altijd een aantal jaren achter bij de werkelijke stand van de wetenschap. Praktisch nut heeft de ICD aan het ziekbed niet; het is een statistisch instrument om het vóórkomen van ziektes in verschillende landen te kunnen vergelijken, waarbij men dan maar moet hopen dat in die landen identieke definities worden gehanteerd.
Iedere mogelijke ziekte kan worden ondergebracht in minstens een van de volgende categorieën:
Geneesmiddelen kunnensynthetisch (bijv.paracetamol) of natuurlijk zijn. Natuurlijke geneesmiddelen worden bereid uit grondstoffen afkomstig van planten (bijv.morfine) of schimmels (bijv.penicillines). In veel landen mogen medicijnen, vooral de sterk werkzame of potentieel gevaarlijke, alleen door een arts worden voorgeschreven. Andere geneesmiddelen kunnen zonder recept worden aangeschaft. Welke medicijnen in welke categorie vallen, wordt bij wet bepaald en kan van land tot land verschillen.
Voor traditionelekruidengeneesmiddelen, waaronder Chinese en ayurvedische kruidengeneesmiddelen, bestaat in deEuropese Unie een vereenvoudigde registratieprocedure. Daarbij volstaat een lange gebruikstraditie voor de onderbouwing van kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid. Er zijn geen veiligheidstests of klinische studies vereist voor registratie van dergelijke geneesmiddelen.[7]
Voor homeopathische geneesmiddelen bestaat sinds 2002 een dergelijke vereenvoudigde registratie binnen de Europese Unie. Hierbij dient alleen de farmaceutische kwaliteit en de veiligheid van het middel te worden aangetoond. De werkzaamheid behoeft niet te worden bewezen. Op de verpakking wordt vermeld dat de werkzaamheid niet volgens wetenschappelijke criteria is beoordeeld.
In Vlaanderen staat de studie geneeskunde open voor al wie een diplomasecundair onderwijs (of gelijkwaardig) bezit en slaagt in een toelatingsproef. De toelatingsproef gaat over kennis en inzicht in de wetenschappen, communicatievaardigheden en de vaardigheid om informatie te verwerken.[8]
De erkenning van een geneeskundige specialisatie gebeurt door middel van de vermelding ervan in eenkoninklijk besluit. Dit wordt in hetBelgisch Staatsblad gepubliceerd. De inBelgië erkende geneeskundige specialisaties dragen de titel van geneesheer-specialist in de desbetreffende specialisatie.
De opleiding tot arts bestaat inNederland uit een gedeelte van vier jaar dat afgesloten wordt met eendoctoraalexamen. Daarna volgt nog een gedeelte van twee jaar dat bestaat uit het volgen van verschillende stages (coassistentschappen) in allerlei specialismen alscoassistent. Sommige opleidingen zijn gaandeweg overgestapt op hetbachelor-master systeem. Uiteindelijk sluit de student de opleiding af met het afleggen van het artsexamen. Na succesvolle afronding verkrijgt hij zijn artsenbul en wordt geregistreerd in hetBIG-register alsbasisarts. Daarmee kan men echter nog weinig beginnen. Er volgt eerst nog een specialisatie, bijvoorbeeld alshuisarts,internist,longarts,oogarts etc. Pas na die specialisatie is men daadwerkelijk geneeskundig voldoende geschoold om volledig zelfstandig patiënten te behandelen. De studie inclusief specialisatie duurt in totaal negen tot twaalf jaar.
In Nederland zijn er drempels bij het inschrijven voor de opleiding geneeskunde, omdat er minder opleidingsplaatsen dan aanmelders zijn. De overheid hanteerde daarom eennumerus fixus (instroombeperking), geregeld via deDienst Uitvoering Onderwijs. De meeste plaatsen werden vergeven door middel van een gewogen loting, maar op enkele universiteiten (Rotterdam, Amsterdam (UvA en VU) en sinds 2009 ook Groningen, bestond al de mogelijkheid om viadecentrale selectie een opleidingsplaats te bemachtigen. Vanaf 2015 is er geen gewogen loting meer en hanteren alle universiteiten de decentrale selectie. In Groningen (zijinstroom geneeskunde), Utrecht (SUMMA) en Maastricht (A-KO) is er de mogelijkheid om via zij-instroom of een ander verkort traject arts te worden. Bij de SUMMA en A-KO wordt naast de opleiding tot arts ook opgeleid tot klinisch onderzoeker. Om toegelaten te worden tot de SUMMA (40 plaatsen per jaar) en de A-KO (55 plaatsen per jaar), moet de kandidaat een kennistoets en een serie interviews afleggen. Deze interviews gaan in op de motivatie en communicatieve vaardigheden van de kandidaat.
Binnen de moderne geneeskunde bestaan er meer dan 700 specialismen, waarvan er in Nederland een dertigtal gangbaar zijn. Na zijn basisopleiding volgt nagenoeg elke arts een opleiding tot enig specialisme. Daarin kunnen drie hoofdrichtingen worden onderscheiden: de eerstelijns curatieve zorg, de sociale geneeskunde en de klinische specialismen. Enkele specialismen zijn niet officieel erkend. DeKoninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG) formuleert de opleidingseisen en beheert de registers voor de diverse specialismen. Registratie van de arts in een van deze registers is een waarborg voor de kwaliteit van diens opleiding.
Deklinische specialismen vindt men doorgaans terug in het ziekenhuis. Zij kunnen zich onder andere bezighouden met een specifiek orgaan (bijvoorbeeld oogheelkunde), orgaansysteem (bijvoorbeeld gastro-enterologie) of metsystemische ziekten (bijvoorbeeld reumatologie). Zij kunnen zich ook toespitsen op een bepaalde levensfase (bijvoorbeeld neonatologie), geriatrie, op de gevolgen van niet te genezen aandoeningen (bijvoorbeeld revalidatiegeneeskunde) of op een aspect van het menselijk gedrag (bijvoorbeeldseksuologie). Ten slotte zijn er de zogenaamde ondersteunende specialismen, die zich bezighouden met laboratoriumonderzoek voor de diagnostiek en de behandeling zoals medische microbiologie, klinische chemie en pathologie (pathologische anatomie). De in Nederland erkende klinische specialismen zijn:
↑W vd Mark.Geneeskunde vroeger, gearchiveerd. vrij naar J.A. Elvader; Heelmeesters en kwakzalvers door de eeuwen heen
↑Ridderikhoff J. Problem-solving in general practice. Theor Med 1993;14:343-63.
↑Ridderikhoff J. Medical problem-solving: an exploration of strategies. Med Educ 1991;25:196-207
↑Ravakhah K. Death certificates are not reliable: revivification of the autopsy. South Med J. 2006 Jul;99(7):728-33.
↑Zarbo RJ, Baker PB, Howanitz PJ. The autopsy as a performance measurement tool--diagnostic discrepancies and unresolved clinical questions: a College of American Pathologists Q-Probes study of 2479 autopsies from 248 institutions. Arch Pathol Lab Med. 1999 Mar;123(3):191-8.