Hetfranquisme is een aan hetfascisme verwanteideologie die tijdens deSpaanse Burgeroorlog (1936-1939) inSpanje ontstond. De naam is afgeleid vanFrancisco Franco, denationalistische rebellenleider tijdens de Burgeroorlog en lateremilitaire dictator van het land. Meestal wordt het woord gebruikt als omschrijving van hetdictatoriale regime dat van1939 tot1975 in Spanje heerste.[1][2]
In de beginfase was het franquisme eenoligarchisch niet verkozen regeringsmodel dat steunde op de macht van een deel van de elites van grootgrondbezitters, de financiële en de industriële sector die de idealen van het fascisme aanhingen, met sterke wortels in het Spaanse,katholieketraditionalisme, met een zeker heimwee naar de vergane glorie van het groots en roemrijk verleden van hetSpaanse Rijk (1492-1898), “waarin de zon nooit onderging”.
Het franquisme streeft naar een staat, een volk, een godsdienst, een taal, een leider: Francisco Franco, caudillo d'España por la Gracia de Dios (of: FF, Spanjes leider bij Gratie Gods). Het was in zekere zin een tegenreactie tegen de chaotische toestanden van deantiklerikaleTweede Spaanse Republiek.
Het regime werd beheerst door drie machten: de eenheidspartijFalangisme (Spanje) en hetMovimiento Nacional, hetleger en deRooms-Katholieke Kerk. Franco bleef in het centrum van de macht omdat hij die drie strategisch tegen mekaar uitspeelde en hield de controle doordat hij het laatste woord had in alle benoemingen van personen in leidinggevende posities. Franco verenigde in één persoon de functies van hoofd van de regering, hoofd van de strijdkrachten en staatshoofd. In 1940 werd deBijzondere rechtbank voor de repressie van de vrijmetselarij en het communisme opgericht, die tot zijn afschaffing in 1964 met zware gevangenisstraffen en verbeurdverklaringen met stilzwijgende toestemming van de kerk 60.000 tegenstrevers monddood heeft gemaakt.Hij organiseerde eencorporatistische eenheidsvakbond, die moest zorgen voor sociale vrede en voorkomen dat de ontevredenen in het linkse kamp gedreven werden door een relatief goede loonpolitiek, werkzekerheid en sociale zekerheid voor al wie trouw aan het regime was.
De media waren sterk gecensureerd: de politieke controle lag bij de militaire regering, de morelecensuur werd uitbesteed aan de katholieke kerk, die met hetconcordaat van 1953 eveneens het monopolie op hetonderwijs kreeg. Echtscheiding enburgerlijk huwelijk werden verboden, hetdoopceel verving de geboorteakte en voor gehuwde vrouwen was het verboden een betaalde baan uit te oefenen. In die context spreek men van hetnationaalkatholicisme.[3]
Deacademische vrijheid wordt opgeheven. De wetenschappelijke, culturele en artistieke uitstraling blijft daardoor beperkt tot de successen uit het verleden. Politieke delicten, dissidente schrijvers, vakbonden, zogenaamd antisociaal gedrag (homoseksualiteit, abortus...) en alles wat de "stabiliteit van het regime" bedreigde werd door uitzonderingsrechtbanken zoals deBijzondere rechtbank voor de repressie van de vrijmetselarij en het communisme (1940-1964) en zijn opvolger deRechtbank voor openbare orde (1963-1977) vervolgd.