Eucalyptus is eengeslacht uit demirtefamilie (Myrtaceae). De struiken en bomen komen van oorsprong voor inAustralië en aangrenzende gebieden.Joseph Banks nam enkele exemplaren mee naar Europa op de expeditie vanJames Cook.
Afhankelijk van de omschrijving van het geslacht (zie ookCorymbia) wisselt ook het aantal soorten. In de ruime zin zijn er meer dan 600 verschillende soorten. In hun oorsprongsgebied vormen ze de overheersendeloofbomen.
Bosbranden komen veel voor in Australische landschappen en veel soorten Eucalyptus hebben zich daaraan aangepast. Deze soorten ontspruiten weer na een brand of hebben zaden die een brand kunnen overleven.
Een aantal soorten wordt in anderesubtropische entropische landen aangeplant voor dehoutindustrie: dit zijn vaak snelle groeiers. Het hout wordt onder andere gebruikt voor de vervaardiging van papier en als brandhout. Afhankelijk van de soort (en groeiplaats) wordt het hout ook voor hoogwaardige toepassingen gebruikt; niet alle soorten reageren even (on)gunstig op verandering van derelatieve luchtvochtigheid. Snel groeiende soorten onttrekken veel water aan de bodem. Om demalariamug te bestrijden worden ze soms aangeplant inmoerassige gebieden.
InEuropa wordt eucalyptus aangeplant in hetMiddellandse Zeegebied. Ook aan de westkust vanEngeland enSchotland kan de boom overleven, maar slechts enkele soorten zijnwintervast. De meest winterharde soort en dus het meest geschikt voor ons klimaat is deEucalyptus gunnii. Deze boom kan vorst verdragen tot-12 °C in een pot. In de volle grond kan hij tot-17 °C verdragen. Bij vorst is het raadzaam de boom in te pakken metvliesdoek.
Uit diverse eucalyptussoorten wordtaromatische olie gewonnen, dieeucalyptol bevat. De olie wordt uit debladeren gehaald en wordt gebruikt voor inhalatie bijverkoudheid om de luchtwegen vrij te maken. Vooral bij temperaturen van meer dan 30 °C is deze olie erg brandbaar en vaak de oorzaak van hevigebosbranden. De twee belangrijkste soorten waaruit de olie gewonnen wordt, zijnEucalyptus globulus enEucalyptus odorata.
DeNyungah Aborigines gebruikten de bladeren van alle eucalyptusbomen in het zuidwesten van Australië als medicijn. Ze werden geplet tot een antibacteriële pap. Ze werden ook gebruikt in stoomputten of verkreukeld en onder de neus gehouden. De gom werd geplet tot zalf voor ontstekingen. Ze werd ook gegeten om dysenterie te milderen.[1]
De schors van sommige bomen werd gebruikt als dakbedekking op tijdelijke schuilplaatsen. De bladeren werden gebruikt als onderlaag om op te slapen.[1]