Eric Oliver | ||
---|---|---|
![]() | ||
Eric Oliver enLorenzo Dobelli, Zandvoort 1951 | ||
Geboren | Stratford-upon-Avon,13 april1911 | |
Overleden | 1 maart1980 | |
Nationaliteit | ![]() | |
Team | Norton | |
Kampioenschappen | 1949,1950,1951,1953 | |
Overwinningen | 17 | |
Aantal podia | 19 | |
Aantal snelste rondes | 19 |
Eric Staines Oliver was eenBritsmotorcoureur. Hij werd vier keer wereldkampioen in dezijspanklasse met eenNorton Manx. Hij werd nooit officieel Norton-fabriekscoureur, maar hij kreeg wel veel ondersteuning van de fabriek.
Eric Oliver nam al in dejaren dertig deel aangrasbaanraces, enwegraces. Hij racete met solomotoren vanVincent,Norton enVelocette. Hij nam een aantal malen deel aan deIsle of Man TT, maar met weinig succes. In 1937 haalde hij met zijn Vincent de eindstreep niet in deSenior TT, in 1938 viel hij met Nortons uit in zowel de Senior- als deJunior TT, in 1939 viel hij met zijn Norton in de Senior TT uit, en met een Velocette werd hij zeventiende in de Junior TT. Zijn carrière werd onderbroken door deTweede Wereldoorlog.
Tijdens de oorlog vloog hij 47 missies alsboordwerktuigkundige metLancasterbommenwerpers.
Na de oorlog pakte hij het racen weer op en in 1947 viel hij met een Norton uit in de Senior TT en werd hij negende in de Junior TT. In 1948 werd hij met een Velocette achtste in de Junior TT en tiende in de Senior.
In 1949 werd hetwereldkampioenschap wegrace ingesteld. Hij won met zijnbakkenist, de journalistDenis Jenkinson, twee van de drie wedstrijden,Grand Prix van Zwitserland en deGrand Prix van België die meetelden voor het wereldkampioenschap in de zijspanklasse en werd de allereerstewereldkampioen. Ze gebruikten een 600cc Norton-Watsonianzijspancombinatie. Hij nam in dat jaar ook deel aan twee wedstrijden in de500cc solo klasse:deSenior TT op heteiland Man en deGP des Nations opMonza, maar in die wedstrijden viel hij uit. In deJunior TT werd hij 21e met een Velocette. Met die Velocette werd hij zevende in deGP van België.
In 1950 was "Jenks" Jenkinson vervangen doorLorenzo Dobelli, die in 1949 nog tweede was geworden met coureurErcole Frigerio met eenGilera. Denis Jenkinson reed in dat jaar metMarcel Masuy op eenBMW. Oliver en Dobelli wonnen alle GP's, deGP van België, deGP van Zwitserland en deGP des Nations. Ze werden weer wereldkampioen. Eric Oliver startte met een Velocette in de 350cc Grand Prix des Nations, maar werd slechts veertiende.
In 1951 ging decilinderinhoud van de zijspanklasse naar 500cc. Oliver kreeg meer concurrentie van de Gilera-combinatiesErcole Frigerio/Ezio Ricotti enAlbino Milani/Giuseppe Pizzocri, die in plaats van de eencilinderGilera Saturno 600 beschikten over de viercilinderGilera 500 4C, maar mede dankzij de ervaring van Dobelli wist hij de wereldtitel toch weer veilig te stellen. Ook de Norton was veel beter geworden: hij had nudubbele bovenliggende nokkenassen en het veel betere, doorRex McCandless ontwikkelde "Featherbed frame".
Aan het begin van het seizoen 1952 crashte de combinatie Oliver/Dobelli in Frankrijk, waardoor beiden een gebroken been opliepen. Daardoor misten ze de eerste drie GP's (Zwitserland,Isle of Man enAssen). In juli kwam Eric Oliver naarSpa-Francorchamps voor deGrand Prix van België. Hij had zijn been nog in het gips, Dobelli liep nog op krukken. Oliver mocht starten met plaatsvervangend passagierStanley Price. Na een geweldig gevecht met de Gileras pakte hij in de laatste bocht de leiding en hij won de Belgische Grand Prix. In Duitsland en op Monza viel hij uit, maar de laatste Grand Prix, die vanSpanje, won hij samen met Lorenzo Dobelli. Ze eindigden op de vijfde plaats in het kampioenschap, enCyril Smith, ook een Norton-rijder, werd wereldkampioen. De Norton was nu duidelijk zwakker dan de Gileras, en Eric Oliver moest allerlei trucs uithalen om ze vóór te blijven. Op rechte stukken verminderde hij deluchtweerstand door zijn benen naar achteren te strekken en languit op de motorfiets te gaan liggen.
In 1953 vond ookRex McCandless dat deNorton Manx eencilinder zijn beste tijd gehad had. Hij drong er bij de fabriek op aan een viercilinder te ontwikkelen om in de soloklassen te kunnen concurreren met de machines vanGilera enMV Agusta. HoofdingenieurJoe Craig was het niet met hem eens en vond dat er nog meervermogen uit de Manx gehaald kon worden. Als lapmiddel ontwikkelde Rex McCandless een nieuw frame, waarbij de olietank onder het zadel werd vervangen door twee tanks in de zijkant van destroomlijnkuip. Daardoor kon het veel lager gebouwd worden en kon de coureur er min of meer voorover op liggen. Dit was de "Kneeler".Ray Amm reed de machine voor het eerst in deNorth West 200 in 1953 en hij vond het de meest comfortabele machine die hij ooit gereden had. Samen met Eric Oliver nam hij de machine mee naarMontlhéry, waar ze met 133,66mijl per uur een nieuw uurrecord neerzetten. Daarna deed Norton er niets meer mee en ook Rex McCandless vond het "geen echte Norton". Eric Oliver gebruikte het ontwerp voor zijnzijspancombinaties en het werd door alle concurrenten uiteindelijk gekopieerd, waardoor deKneeler zijspannen ontstonden. Oliver was daardoor de eerste zijspancoureur die met een volledig gestroomlijnde combinatie reed.BMW kwam steeds sterker op met eigen fabrieksteams alsWilhelm Noll/Fritz Cron,Ludwig Kraus/Bernard Huser enFritz Hillebrand/Manfred Grunwald. Daar stond tegenover dat Gilera niet meer deelnam, en daardoor werd het juist een succesjaar voor Norton, dat de eerste vijf plaatsen in het wereldkampioenschap bezette. Met zijn nieuwe bakkenistStanley Dibben won Oliver vier van de vijf Grands Prix en hij haalde zijn vierde wereldtitel.
Eric Oliver was erg chauvinistisch, en hoewel hij veel aanbiedingen had gekregen om met buitenlandse multicilinders te rijden, bleef hij Norton trouw. Dat kwam ook omdat hij tijdens zijn periode alsboordwerktuigkundige in de oorlog onder de indruk was geraakt van de Britse techniek. Anti-Duits was hij zeker niet, want hij reed graag in nationale Duitse wedstrijden, zoals de "Rhein-Pokal-Rennen" op deHockenheimring, deFeldbergrennen bij deGroßer Feldberg en deSolituderennen inStuttgart. Zijspanracen was in Duitsland populairder dan in hetVerenigd Koninkrijk. Daar werd bij deTT van Man van 1954 voor het eerst in 19 jaar weer een zijspanklasse verreden. Dat gebeurde niet op het officiële circuit (deSnaefell Mountain Course), maar op de kortereClypse Course. Oliver won deSidecar TT met zijn nieuwe passagierLes Nutt, maar de BMW's waren nu al erg sterk: ze bezetten de plaatsen twee, drie en vier. De TT telde mee voor het wereldkampioenschap, en Oliver/Nutt wonnen ook deUlster GP en deBelgische GP, maar tijdens deFeldbergrennen in Duitsland brak Oliver een arm, waardoor hij in de laatste wedstrijden niet meer voluit kon gaan. Hij werd toch nog tweede achterWilhelm Noll enFritz Cron die de eerste titel voor BMW wonnen.
Na 1954 was het duidelijk dat de BMW's bijna niet meer te kloppen waren. Eric Oliver kreeg in 1955 weer een nieuwe bakkenist (Eric Bliss), maar nam slechts deel aan deGrand Prix van Spanje (derde), deTT van Man (uitgevallen) en deGrand Prix van België (dertiende). Met slechts vier punten eindigden ze op de tiende plaats in het wereldkampioenschap, waarbij ook nog een viertal Norton-combinaties (Jacques Drion/Inge Stoll,Cyril Smith/Stanley Dibben,Bill Boddice/William Storr enBob Mitchell/Max George) hoger stonden.
Na het seizoen 1955 trok Eric Oliver zich voorlopig terug uit de wegrace, omdat hij nog steeds zijn geliefde Norton trouw bleef, maar daarmee niet meer kon winnen. Hij werd motorfiets-dealer inStaines. In 1958 nam hij nog een keer deel aan deSidecar TT met een standaardNorton Dominator met als passagierPat Wise in eenWatsonian Monaco-toerzijspan. Dit was een vrij standaard zijspan, compleet met deurtje om in- en uit te stappen. Pat zat dus opgesloten en kon niet zoals de andere bakkenisten "turnen" om de combinatie op de weg te houden, maar desondanks reden ze 59,95mijl per uur (96,5 km/uur) gemiddeld en ze eindigden als tiende in de race. Dat leverde een bronzen replica op. In 1959 wilde de organisatie van de Isle of Man TT de zijspanrace verhuizen naar het lange circuit en Eric Oliver en Stan Dibben maakten een proefrit om te zien of de zijspancombinaties het heuvelachtige deel van de Snaefell Mountain Course konden nemen. Toen dat lukte schreven ze ook in voor deTT van 1960. Daar beleefden ze een zwaar ongeluk tijdens de training. Eric Oliver brak zijn rug en Stan Dibben werd bijna onthoofd toen de combinatie op een draadafscheiding afstoof. Gelukkig raakte de motorfiets de draad als eerste, waardoor Stan geen serieuze verwondingen opliep. Na dit ongeval besloten beiden een punt achter het zjispanracen te zetten. In 1962 startte Eric Oliver nog met een 350cc-AJS Boy Racer in deUlster Grand Prix, maar hij viel uit.
In dejaren zestig nam Eric Oliver deel aan autoraces met eenLotus Elan. Op 1 maart 1980 kreeg hij tijdens restauratiewerkzaamheden aan een van zijn oude Nortons een hartinfact waardoor hij overleed.
(Races incursief geven de snelste ronde aan, punten (tussen haakjes) zijn inclusief streepresultaten)
Punten werden vergeven aan de vijf best geklasseerde coureurs met een extra punt voor de finisher met desnelste ronde.
1e | 2e | 3e | 4e | 5e | snelste ronde | |
---|---|---|---|---|---|---|
Punten: | 10 | 8 | 7 | 6 | 5 | 1 |
De puntentelling werd gewijzigd. De eerste zes finishers kregen nu punten, maar het omstreden extra punt voor de snelste ronde was afgeschaft.
1e | 2e | 3e | 4e | 5e | 6e | |
---|---|---|---|---|---|---|
Punten: | 8 | 6 | 4 | 3 | 2 | 1 |
Na het ongeval bijWindy Corner in 1960 kwam Eric Oliver in Nobles Hospital inDouglas te liggen. Hij deelde een zaal metTommy Robb,Ernst Degner enMitsuo Itoh. Itoh had zijn been gebroken, maar wilde niet in het ziekenhuis blijven. Hij was met zijnColleda-team voor het eerst in Europa en waarschijnlijk voelde hij zich niet op zijn gemak. Hij knipte het gipsverband los en ontsnapte door een wc-raam.