Het begrip 'erfzonde' komt niet in deBijbel voor, maar is volgens de christelijke leer gevolg van dezondeval (Genesis 3). In dit verhaal warenAdam enEva de eerste mensen, die woonden in eenparadijs, deHof van Eden.God had hen verboden te eten van deBoom van de kennis van goed en kwaad. Op aanraden van een slang - traditioneel gelijkgesteld aanSatan[2] - aten zij toch van die boom. Hierdoor werden zij onderworpen aan zonde en dood. Door deze eerste zonde werd de gehele mensheid sterfelijk en behept met een zondige natuur (Romeinen 3:10-18).
Paulus betoogde in zijn Adam-Christustypologie in Romeinen 5:12-21 dat "de dood voor ieder mens [is] gekomen, want ieder mens heeft gezondigd". Bezorgd dat de toewijding jegensChristus van de Korintiërs in gevaar zou worden gebracht door de leer van een ander evangelie verwees Paulus naar het voorbeeld van de slang, die Eva misleidde door een leugen (2 Korintiërs 11:3).
De val van Adam en Eva, een werk vanAntonio Rizzo, in 1476 dat het kapiteel van de zuidwestelijke hoek van hetPalazzo Ducale inVenetië siert.
Romeinen 5:12 geldt als het klassieke bewijs van de leer van de erfzonde. Omdat deVulgaat in dit vers ἐφ’ ᾧ,eph 'hōi ("omdat, vanwege dat") vertaalde metin quo ("in de"), ontstond vanafAmbrosiaster de interpretatie waarbijin quo op "één mens" dan wel op "de zonde van één mens" van toepassing werd gebracht. Dit is niet houdbaar, want volgens Paulus is niet alleen Adam een zondaar, maar zijn alle mensen schuldig aan hun eigen zonden. Daarom is het eenzijdige terugvoeren van zonde op Adam niet juist.
Augustinus stelde dat de mens zo was geschapen dat hij kon zondigen (posse peccare). Door de zondeval kan de mens nietníet zondigen (non posse non peccare). WanneerJezus wederkomt en de mensen leven op denieuwe aarde, zal men nooit meer kunnen en willen zondigen (non posse peccare). Deze laatste staat van de mens overtreft de staat van de mens in het paradijs vóór de zondeval.
De erfzonde geldt voor het gehele menselijke geslacht. Er is volgens de Rooms-Katholieke Kerk een uitzondering:Maria, de moeder van Jezus. Volgens het het leerstuk van deonbevlekte Ontvangenis van Maria is zij zondeloos geboren. Op grond daarvan kon ook Jezus zonder zonde worden geboren. Protestantse christenen kennen de leer van de onbevlekte ontvangenis niet, ook volgens hen is Jezus zonder erfzonde geboren.
De leer van de erfzonde is binnen het gereformeerde protestantisme onder andere vastgelegd in deNederlandse Geloofsbelijdenis. Volgens artikel 15 hebben alle mensen een zondige natuur en wordt de erfzonde niet teniet gedaan door de doop.
De ideologieën van de 19e en 20e eeuw,liberalisme,socialisme,nationaalsocialisme,communisme en vormen van neoconservatisme, zijn stelsels die expliciet uitgaan van de aardse vervolmaakbaarheid van de mens en zijn daarmee openlijk strijdig met het leerstuk van de erfzonde. Mensen met een klassiekconservatieve levensopvatting hebben vaak waardering voor de leer van de erfzonde. Voorbeelden hiervan zijn:J.L. Heldring enTheodore Dalrymple. In een open brief aanVáclav Havel heeftJoseph Brodsky het belang van dit leerstuk benadrukt.[4] Ook van progressieve zijde wordt de erfzonde geleerd, bijvoorbeeld door de "rode dominee"Jan Buskes.[5] Ook theologen alsKarl Barth enMichael Ramsey die zich ter linkerzijde van het politieke spectrum bevonden, geloofden in de leer van de erfzonde.
De leer van de erfzonde is een centrale leerstelling in dechristelijke dogmatiek. Het is een hoeksteen van deverzoeningsleer. De erfzonde veroorzaakt een verwijdering tussen mens en God en maakt een verzoening noodzakelijk. De erfzonde veroorzaakt tevens sterfelijkheid en lijden van de mens waardoor de zondige mens verlossing nodig heeft. Deze verlossing van de mens, tevens verzoening tussen mens en God, is gekomen, volgens het christendom, met de kruisdood en opstanding van de in Jezus Christus vleesgeworden God.
In de rooms-katholieke leer wast het doopsel de erfzonde af, maar er blijven sporen in de mens achter waardoor de geneigdheid tot zonde blijft bestaan, de zgn. 'begeerlijkheid'.[3] Protestanten beschouwen de doop als een symbolische afwassing van de zonde van de mens.
Het leerstuk van de erfzonde zegt dat de geneigdheid tot het kwaad niet wordt veroorzaakt door externe, sociale instituties, maar in het hart van de mens zelf ligt.Reinhold Niebuhr sprak van de zonde bij de mens als 'onvermijdelijk, hoewel niet noodzakelijk'.[6]
De erfzonde wordt wel onderscheiden in erfschuld en erfsmet.
Het dogma van de erfzonde had tot in de jaren zestig van de 20e eeuw gevolgen voor de begrafenis van doodgeboren en dus ongedoopte kinderen van katholieke ouders. Ongedoopte kinderen moesten worden begraven in ongewijde aarde, omdat de erfzonde niet door de doop was afgewassen. Begin 21e eeuw werden deze graven op sommige kerkhoven alsnog gewijd. Ook was er sprake vannooddopingen bij baby's die dreigden te sterven.
De leer van de erfzonde betekent in de praktijk dat mensen of christenen zonde en kwaad niet bij één mens of groep mogen parkeren. In de grond van de zaak zijn immers alle mensen zondig, de een is niet beter dan de ander.
↑abHeidt, A. M. [1955] (1961)Catholica. Geïllustreerd encyclopedisch vademecum voor het katholieke leven, 's-Gravenhage: N.V. Uitgeversmaatschappij Pax, 2e dr.
↑Opgenomen in: Joseph Brodsky,On Grief and Reason, New York: Farrar Straus Giroux 1995.