Het begripenkelvoud ofsingularis betekent in de taalkunde dat in een taaluiting hetzij een bepaalde zaak in één exemplaar voorkomt, hetzij het aantal niet van belang is.Enkelvoud maakt daarmee onderdeel uit van de taalkundige (sub)categoriegetal.
Aangezien zaken (dingen) in vele talen worden uitgedrukt met gebruikmaking vanzelfstandige naamwoorden, is het enkelvoud in de eerste plaats een verschijnsel dat in de vorm en/of de betekenis van het zelfstandig naamwoord tot uitdrukking komt. Daarnaast kan het echter ook worden aangetroffen in woorden die zich naar dat zelfstandig naamwoord richten (bijvoeglijk naamwoord) of woorden die het zelfstandig naamwoord vervangen (voornaamwoord).
Vele talen kennen daarenboven het verschijnselovereenkomst in getal. Zinsdelen waarmee het enkelvoudige (zelfstandig naam)woord in verband staat, richten zich naar dat enkelvoud. Deze getalsovereenkomst treffen we vooral aan tussen zelfstandig naamwoord engezegde (werkwoord).
Niet alle talen kennen de categoriegetal, en waar dat niet voorkomt, heeft het ook geen zin van "enkelvoud" te spreken: het enkelvoud bestaat alleen als er ook eenmeervoud is. De meeste talen die wél getal kennen, hebben alleen enkel- en meervoud, waarbij het enkelvoud de ongemarkeerde vorm is, dat wil zeggen: de gewone vorm, de standaard, of die vorm welke (verreweg) het meeste voorkomt.[1] Daarnaast bestaat in sommige talen een aantal andere vormen: dedualis en een aantal meer omstredengetalsvormen.[2]
Dat in hetNederlands het enkelvoud de standaardvorm is, valt waar te nemen aan een aantal kenmerken:
- Devorm van het zelfstandig naamwoord is ongemarkeerd: hij heeft geen uitgang, terwijl het meervoud juist wordt gemarkeerd met een uitgang, meestal-en of-s:
- Hij hield alleen koeien en varkens, geen kalveren.
- Eén enkelvoud kan soms meer dan een meervoud hebben (artikels ofartikelen).
- Het enkelvoud komt veel vaker voor dan het meervoud.
- Eigennamen hebben meestal de enkelvoudsvorm (Jan), al zijn er uitzonderingen (de Pyreneeën).
In veel Europese talen, onder andere in hetNederlands, wordt na eentelwoord het meervoud gebruikt.
In hetHongaars wordt daarentegen na een telwoord het enkelvoud gebruikt. Voorbeeld:ház; házak; sok ház (huis; huizen; veel huizen).
Behalve het zelfstandig naamwoord kent in vele talen ook het bijvoeglijk naamwoord getal, en kan het zowel in het enkelvoud als in het meervoud voorkomen. Dit is in het Nederlands niet het geval, tenzij het bijvoeglijk naamwoord zelfstandig wordt gebruikt:de verworpene betreft één persoon,de verworpenen daarentegen is meervoud. Maar in deze gevallen is het bijvoeglijk naamwoord een soort zelfstandig naamwoord geworden, en gedraagt zich ook zo.
Een zelfstandig naamwoord kan worden vervangen door eenvoornaamwoord. Dit geldt met name voorpersoonlijke voornaamwoorden, die in plaats van een zelfstandig naamwoord alsonderwerp van de zin kunnen dienstdoen. De persoonlijke voornaamwoorden van het enkelvoud zijn in het Nederlands:
- ik
- jij (beleefdheidsvorm:u, die ook in het meervoud voorkomt; verouderde vorm:gij)
- hij, zij, het.
In vele talen, waaronder het Nederlands, richt het getal van hetgezegde zich naar dat van hetonderwerp.
- De klok tikte.
- De klokken tikten.
Hiermee wordt onbetwistbaar duidelijk dat dit gezegde bij een enkel- of juist bij een meervoud hoort. Maar die duidelijkheid is vaak, strikt genomen, niet noodzakelijk, aangezien de interpretatie van de zin toch geen alternatieve mogelijkheid toelaat. Het getal wordt tweemaal uitgedrukt, terwijl logischerwijze eenmaal genoeg zou zijn: er is sprake vanredundantie.
In sommige gevallen wordt de getalsmarkering in zo'n zin weggelaten: een aantalregiolecten van het Nederlands hebben in despreektaal in feiteDe klokke tikte (de geschreven-n wordt niet uitgesproken). In hetEngels beschikt het werkwoord zelfs nauwelijks over getalsmarkeringen.
- ↑Voorbeelden van onderzoek dat dit uitwijst, worden genoemd in J.H. Greenberg:Language Universals. With special reference to feature hierarchies, Berlin/New York (Mouton de Gruyter) 2005 (1966).
- ↑William J. Frawley, ed.,International Encyclopedia of Linguistics, Oxford (OUP) 20032-3:201-02.