Deeenzaadlobbigen, ook welMonocotyledones ofmonocotylen genoemd, zijn een omvangrijke groep van planten. Zowel de Nederlandse als de wetenschappelijke naam verwijzen ernaar, dat (meer dan de helft van) de soorten ééncotyl per zaad (lijken te) hebben. Tot de eenzaadlobbigen behoren vele planten waarvan het zaad of de vrucht van groot economisch belang is, zoals grassen (granen), palmen en andere.
Sinds lang wordt deze groep erkend en herkend als eenmonofyletische eenheid. De traditionele wetenschappelijke naam isMonocotyledones ((en) "monocotyledons").
In hetCronquist systeem werd deze groep behandeld als eenklasse met de naamLiliopsida (gevormd uit de familienaamLiliaceae). Het Dahlgren systeem behandelde deze groep als een subklasse, met als naamLiliidae. HetAPG II-systeem (2003) en hetAPG III-systeem (2009) hanteren de naammonocots. De 23e druk vanHeukels noemt dit "eenzaadlobbigen". Omdat deICBN aanmerkelijke vrijheid boven de rang van familie laat kan de groep nog andere namen krijgen.
Traditioneel vormen monocotylen samen met dedicotylen een groep diebloemplanten (Anthophyta) ofbedektzadigen (Angiospermae) heet. In de naamgeving van Cronquist heet deze groepMagnoliophyta. De dicotylen heten bij CronquistMagnoliopsida, maar voor het overigeDicotyledones (Engels: "dicotyledons"). De conclusie van de APG is dat de dicotylen geen natuurlijke groep vormen, en dus geen naam zouden mogen krijgen. Een groot deel van de dicotylen vormt samen wel een "goede groep": deze krijgt dan de naameudicots (wat aanduidt dat het om 'de echte' dicotylen gaat).
Bij veel eenzaadlobbige planten zit het reservevoedsel opgeslagen in hetendosperm of kiemwit. In hetzaad zit slechts één kiemlob (scutellum of schildje), die het voedsel vanuit het endosperm doorgeeft aan hetkiemplantje.
Als eerste komt een soort buisje (rechts op de foto), hetcoleoptyl, boven de grond. Hierin zit het eerste blaadje (links). Grasachtigen zoalsgranen,maïs engras zijn voorbeelden van eenzaadlobbigen. Ook bloemen alslelies,orchideeën,tulpen ennarcissen behoren tot deze groep van planten.
- HetAPG II-systeem kent geentweezaadlobbigen, maar deHeukels hanteert deze naam voor wat bij APG deeudicots heet.
- Deze vergelijking betreft slechts generalisaties, deze verschillen gaan in de praktijk lang niet altijd op.
In hetAPG II-systeem (2003) onderkent in de "monocots" tienordes waarvan een aantal in de subgroep 'Commeliniden'. De overige worden soms aangeduid als 'basale eenzaadlobbigen', hoewel het hier niet gaat om een samenhangende groep. Allefamilies in de eenzaadlobbigen die door APG II erkend worden hebben een eigen artikel, waarvan hieronder alleen de families aangeduid worden die een Nederlandstalige naam hebben. Voor een complete lijst van families zie de beschrijving van de ordes.
Basale eenzaadlobbigen
Commeliniden
Daarnaast zijn de familiesPetrosaviaceae enDasypogonaceae nog niet ondergebracht in een orde.