De term ecologie of oecologie (oorspronkelijk uit hetDuits:Ökologie) is een wetenschappelijkneologisme (1866) van de Duitse bioloogErnst Haeckel,afgeleid van hetOudgrieksoikos (οἶκος, huishouding, omgeving) enlogos (λόγος, woord, verhandeling). Het hieraanontleende Angelsaksischeecology heeft een iets meermilieukundige enmens-gerichte,betekenis. In Nederland bestaan debiologischeoecologie en de meer milieukundigeecologie naast elkaar, maar het verschil vervaagt.
Binnen de ecologie zijn er verschillende benaderingen. Sommige gaan uit van een specifiek soort organisme en bestuderen de wisselwerking tussen dit organisme en zijn omgeving (milieu). In debiogeografie wordt de nadruk gelegd op het voorkomen vansoorten in afhankelijkheid van aardkundige regio's. Bij deaut-oecologie en de ecofysiologie wordt bestudeerd hoe het functioneren van dier- of planten(soorten) afhangt van specifieke milieufactoren zoals bepaalde voedingsstoffen of water. Desynecologie ofgemeenschapsecologie stelt niet een soort maar eenlevensgemeenschap, een samenhangende verzameling populaties, centraal, en gaan na hoe de wisselwerkingen tussen verschillende soorten organismen in de levensgemeenschap plaatsvinden. Ook de opeenvolging van soorten en vegetaties bij verandering van het milieu, vormt onderdeel van de studies, de zogenaamdesuccessie. Depopulatiebiologie onderzoekt de dynamiek enevolutie (vanpopulaties) van soorten. Deze tak van ecologie probeert inzicht te krijgen in de wijze waarop individuele organismen zich binnen een populatie handhaven, en hoe soorten zich in de loop van de evolutieontwikkelen.
ZieBiogeografie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Debiogeografie is een discipline die bestudeert in welke geografische gebieden op aarde welke soortenorganismen enlevensgemeenschappen voorkomen en deze verspreiding probeert te verklaren. Deoude Grieken hielden zich al bezig met dergelijk geografische onderwerpen.Alexander von Humboldt verrichtte medio negentiende eeuw als eerste moderne wetenschapper hier systematisch onderzoek aan.
In de biogeografie wordt de wereld ingedeeld in een aantal biogeografische regio's ofbiomen, die elk gekenmerkt worden door het voorkomen van specifiekeformaties en groepen van planten (en de daarvan afhankelijke dieren). Een dergelijke zonering is er ook op kleinere schaal, bijvoorbeeld in de bergen waar elkehoogtezone eigen planten en dieren heeft. Ook bij bijvoorbeeld de overgang van zout naar zoet water of van water naar land zijn vaak zones te onderscheiden met ieder een eigen soortensamenstelling.
Voor veel organismen bestaan er voor verschillende gebieden lijsten metstatusaanduidingen met aanduiding van het voorkomen van een organisme in een bepaald gebied in het verleden, het heden en de verwachte toekomst. Zo is eeninvasieve soort een soort die zich door menselijk toedoen (uitzetting of onopzettelijke verplaatsing) kan vestigen en snel kan vermeerderen op een plaats waar deze voorheen door ruimtelijke barrières niet kon komen. Ookhabitatdegradatie door de mens kan ervoor zorgen dat exotische soorten zich opeens snel kunnen ontwikkelen in een voordien onbezet of ongeschikt gebied. Ook zijn er veel exoten die in door de mens geschapen milieus voorkomen, zoals guppies bij uitlaten van elektriciteitscentrales, of aangroei met allerlei exotische organismen in leidingen; maar ook mussen buiten hun oorspronkelijke leefgebied en andere cultuurvolgers kunnen als exoot worden aangemerkt.
ZieEcosysteem voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De laatste decennia beschouwen veel ecologen de natuur als een verzameling van systemen waarbinnenstof en energie circuleren. In 1935 introduceerdeArthur Tansley het begripecosysteem voor debiocenose (de levensgemeenschap van organismen). In de 19e eeuw werd destikstofkringloop in de natuur beschreven doorAntoine Lavoisier. Later zijn meer van dergelijke kringlopen beschreven, zoals vankoolstof, waaruit bleek dat deze zich in relatief gescheiden compartimenten (zoals deatmosfeer, dehydrosfeer en delithosfeer) kunnen afspelen. Nadat de Oostenrijkse geoloogEduard Suess de termbiosfeer had geïntroduceerd als levensruimte voor alle compartimenten op aarde werkte de RusVladimir Vernadski in zijn boekThe Biosphere de principes van allebiochemische kringlopen uit en herdefinieerde hij de biosfeer als de som van alle ecosystemen. De Amerikaanse ecoloogHoward T. Odum zorgde ervoor dat vanaf ongeveer 1970 het ecosysteem gezien werd als een systeem van energie-uitwisseling tussen allerlei zogenaamde trofische of voedselniveaus (planten, herbivore dieren, carnivoren en micro-organismen).
Eenecotoop oflandschapselement is het kleinste, ecologisch nog onderscheidbare gebied in een ecologisch classificatiesysteem vanlandschappen. Het vertegenwoordigt een relatief homogene, ruimtelijke gebiedseenheid met eigenschappen voor het meten en vastleggen van de gebiedsstructuur, functie en verandering. Voorbeelden: eendobbe is een puntvormige ecotoop, eenbeek, eenhoutwal, een wegberm en eensloot zijn lijnvormige ecotopen, eenbos, eenmoeras, eenweiland en eenakker zijn vlakvormige ecotopen. De mate van beïnvloeding door de mens bepaalt de natuurlijkheid van de ecotoop, maar ook van het landschap waarvan ze de samenstellende onderdelen vormen. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussennatuurlandschap encultuurlandschap, met als tussenvorm de verschillende gradaties vanhalfnatuurlijk landschap.
Vele ecologen bestuderen de onderlinge relaties tussen planten, dieren of andere organismen en het milieu of tussen organismen onderling binnen grotere eenheden. In 1877 steldeKarl Möbius voor om de term biocenose (levensgemeenschap) te gebruiken voor een groep met elkaar samenlevende planten en dieren.
In devegetatiekunde heeft men een classificatiesysteem van plantengemeenschappen ontwikkeld. Dergelijke plantengemeenschappen zouden alle min of meer indicatief zijn voor bepaalde milieu-omstandigheden. Plantengemeenschappen kunnen zich volgens de vegetatiekunde ontwikkelen naar een min of meer stabiele situatie, declimax. Deze ontwikkeling heetsuccessie. Deabiotische dynamiek in een gebied speelt een belangrijke rol bij de successie. Zo bereiken gebieden die regelmatig door de zee worden overstroomd nooit een climax.
Binnen levensgemeenschappen kunnen bepaalde soorten domineren, zoals dezwarte els in moerassige bossen, soorten van de familiesRhizophoraceae enSonneratiaceae inmangrovebossen aan tropische kusten. Deze soorten domineren door hun aantal ofbiomassa en zijn essentieel voor het functioneren van de rest van de gemeenschap. In de stabieleclimaxgemeenschappen is vaak geen dominante soort te onderscheiden, omdat er veel soorten voorkomen in kleinereabundanties.
ZieBiodiversiteit voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Biodiversiteit is de laatste jaren een veel gebruikte term binnen de ecologie. Het is de vraag of het een ecologische term is, omdat het niet over relaties tussen soorten gaat. Het is meer een biosystematische term of ook wel een politieke term. Ecologen bestuderen wel de variatie aan soorten en hun verschijningsvormen als kenmerken van levensgemeenschappen en ecosystemen. Ook proberen ze verbanden te vinden tussen diversiteit en bijvoorbeeld productie of stabiliteit.
Biodiversiteit kan belangrijk zijn vanwege het grotegenetische reservoir in een milieu, maar veel belangrijke natuurlijke ecosystemen zijn niet bijzonder divers, doch wel belangrijk en vaak bedreigd, zoals detaiga of hetnoordpoolgebied. Volgens sommige ecologen zijn minder diverse natuurlijke ecosystemen minder stabiel en daardoor gevoeliger voor verstoring.
Biodiversiteit wordt soms als maat gebruikt voor de kwaliteit van ecosystemen. Half-natuurlijke ecosystemen als polderwateren, wegbermen en dergelijke herbergen weinig soorten door isolatie, vervuiling of slecht beheer. Beheer kan er op gericht zijn de maximale biodiversiteit voor dergelijke systemen te behalen. Sommigebeleidsinstrumenten hebben nadrukkelijk als doel een zo hoog mogelijke biodiversiteit, zoals deKaderrichtlijn Water.
Een onderwerp van onderzoek is de relatie van soorten tot hun omgeving. Eenniche is de plek die een soort inneemt in een ecosysteem, gedefinieerd als debiotische enabiotische voorwaarden die de soort nodig heeft om te overleven en zich voort te planten.Concurrentie treedt op als verschillende soorten (of individuen) strijden over de beschikking van dezelfde bron.
Een verwant begrip ishabitat waarmee het concrete woongebied van een soort in ruime zin wordt bedoeld (bijvoorbeeld het waddengebied)
Binnen de ecologie zijn er ecologen die de relevantie van gedrag enfysiologie bestuderen voor het functioneren van soorten in hun omgeving. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld de manier waarop de stofwisseling functioneert opdat er voldoende vetreserves zijn voor de winter of eventueel een trek naar elders.
Binnen depopulatiebiologie of populatiedynamica richten ecologen zich op onderzoek aan de factoren die aantallen en dichtheden vanpopulaties in ruimte en tijd beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld nagegaan worden welk menselijk ingrijpen (bosbeheer, visserij, waterbeheer) acceptabel is zonder het voortbestaan van bepaalde populaties van dieren of planten in gevaar te brengen.
tuinbouw (horticultuur): het op commerciële basis op intensieve wijze telen van groenten, bloemen, planten, bomen, bollen of zaden
visserij envisteelt: alle menselijke activiteiten met als doel organismen uit het water te halen, zoals vissen, week- schaal- en schelpdieren, zoogdieren, algen en wieren
Daarnaast heeft ecologie ook zijn toepassing gevonden in de architectuur binnen de ontwerpprincipes vanarcologie bij de bouw van economisch zelfvoorzienende woonomgevingen of habitats.
Een goed voorbeeld van toepassing van ecologische inzichten is de aanleg vanecologische verbindingszones of corridors tussen natuurgebieden. Organismen zouden op die manier zich eenvoudiger kunnen verplaatsen en de kans op uitsterven zou kleiner worden. Kleinschalige corridors zijn zogenaamdeecoducten in de vorm van bruggen die primair voor organismen zijn bedoeld.
De term ecologie wordt bij uitbreiding ook gebruikt met betrekking tot menselijk gedrag dat een beter leefmilieu bevordert. Hiermee hangen samen bijvoorbeeld de begrippenecologisme enEKO-keurmerk.