DeDuitse Bond (Duits:Deutscher Bund) ofDuitse Confederatie was eenstatenbond met federale elementen. De leden waren ruim 40 Duitse staten. Enkele staatshoofden waren niet-Duitse vorsten, onder andere deEngelse koning die tot 1837 ook koning vanHannover was.Oostenrijk enPruisen, twee grote Europese machten, lagen deels buiten de grenzen van de Bond.
De Duitse Bond ontstond voor en tijdens hetCongres van Wenen met deBondsakte van 8 juni 1815. De Bond werd weer ontbonden na dePruisisch-Oostenrijkse Oorlog (1866), nadat Pruisen en zijn bondgenoten de Bond hadden verlaten en de oorlog gewonnen. Een hervorming van de Bond was ondanks meerdere serieuze pogingen niet tot stand gekomen. Na de oorlog richtte Pruisen met zijn bondgenoten een federale staat op, deNoord-Duitse Bond.
De Duitse Bond had maar één orgaan, deBondsdag. De regeringen van de lidstaten stuurden ieder eenGesandter naar de Bondsdag die de besluiten nam. Het Oostenrijkse bondsdaglid was de voorzitter en leidde de zaken. De Bond had geen staatshoofd, alhoewel Oostenrijk alsPräsidialmacht werd gezien.
De Duitse Bond trad in werking uit kracht van de Bondsakte van 8 juni 1815, die door 38 staten – 34 vorstendommen en 4 vrije steden – werd ondertekend. Het doel van de Bond was enerzijds door een gezamenlijk optreden tegenover het buitenland de zelfstandigheid van Duitsland te bewaren en anderzijds de autonomie van de individuele staten te handhaven.
De Duitse Bond verving hetHeilige Roomse Rijk, dat doorFrans II van Oostenrijk in 1806 werd opgeheven. De delen van Pruisen en Oostenrijk die buiten het gebied van het oude rijk lagen, behoorden ook niet tot de Bond. Wel waren drie niet-Duitse vorsten lid van de Duitse Bond: de koning vanDenemarken als hertog vanHolstein enLauenburg, de koning derNederlanden als groothertog vanLuxemburg en sinds 1839 ook als hertog vanLimburg en de koning van het Verenigd Koninkrijk tot 1837 als koning van Hannover.
Het enige orgaan van de Duitse Bond was deBondsdag, die zetelde in hetPaleis Thurn und Taxis teFrankfurt am Main en bestond uit afgevaardigden van de lidstaten. Er bestond dus geen scheiding der machten. De Bondsdag was wetgever, uitvoerend orgaan en hoogste rechter.
Voorzitter was volgens de Bondsakte de gezant van Oostenrijk. In het geval van gelijkheid van stemmen gaf de Oostenrijkse stem de uitslag. Het voorzitterschap was in principe een formaliteit, maar de Oostenrijkse gezant werdPräsidial-Gesandte genoemd en OostenrijkPräsidialmacht; de Oostenrijkse keizer had immers de hoogste rang van de Duitse vorsten.
De Bondsdag kwam in twee verschillende constellaties bij elkaar:
DeAlgemene Vergadering ofPlenum die met tweederdemeerderheid besloot over de belangrijkste onderwerpen, zoals oorlog en vrede. Elke staat had 1 tot 4 stemmen.
DeEngere Raad die met absolute meerderheid besloot over overige lopende zaken. De 11 grote en middelgrote staten hadden elk één stem, de overige staten waren in zes groepen verdeeld die elk één gezamenlijke stem hadden.
Oostenrijk trachtte de Bond ook te gebruiken om het ontstaan van een nieuwe Duitse eenheidsstaat te voorkomen, die opsplitsing (groot-Duitse oplossing) dan wel uitsluiting (klein-Duitse oplossing) van dit land zou betekenen.
De Duitse Bond was in wezen een militaire alliantie. Andere onderwerpen konden in de Bondsdag en de commissies daarvan worden besproken. De Bondsdag kon bijvoorbeeld een regeling voor gehéél Duitsland voorbereiden, bijvoorbeeld het 'Algemeen Duits Handelswetboek' van 1861. Geïmplementeerd werd het echter alleen als recht van de deelstaten, via de deelstaatsparlementen.
Op initiatief van Pruisen kwam in 1834 deZollverein tot stand. De meeste Duitse staten ― met als belangrijkste uitzondering Oostenrijk – sloten zich hierbij aan. Dit gebeurde buiten de Duitse Bond om.
Het anti-liberale en anti-nationalistische beleid droeg er wezenlijk aan bij dat in 1848 deMaartrevolutie uitbrak. Te Frankfurt kwam hetFrankfurter Parlement bijeen, dat zich beraadde over een nieuwe Duitse eenheidsstaat op liberale grondvesten. Het parlement hief in juni de Bondsdag op en vormde een provisorische rijksregering onder deReichsverweser (regent) aartshertogJohan. In 1849 nam het een liberale grondwet (dePaulskirchenverfassung) aan en koos het de Pruisische koningFrederik Willem IV tot keizer. Diens weigering de kroon uit handen van het volk te ontvangen betekende het mislukken van de liberale beweging. Pruisen zag zich na hetVerdrag van Olmütz (1850) gedwongen zich in een heroprichting van de Duitse Bond te schikken.
In de jaren die volgden nam de spanning tussen Oostenrijk en Pruisen, ook op economisch gebied, toe, hetgeen hervormingspogingen frustreerde.Otto von Bismarck, sinds 1862 Pruisisch premier, stuurde aan op een verenigd Klein-Duitsland onder leiding van Pruisen. Oostenrijk, dat dreigde buitengesloten te worden, toonde zich hierop ook hervormingsgezind. DeFrankfurter Vorstendag, die in 1863 de Oostenrijkse voorstellen zou bespreken, mislukte echter door Bismarcks toedoen.
Bismarck
In 1864 streden de twee grootmachten nog samen in deTweede Duits-Deense Oorlog (zie ook:Sleeswijk-Holsteinse kwestie). Na deze oorlog bestuurde OostenrijkHolstein en PruisenSleeswijk. Bismarck stuurde echter aan op oorlog en verweet Oostenrijk het in 1865 geslotenVerdrag van Gastein te schenden. Hij liet in 1866 Holstein bezetten en verklaarde de grondwet van de Duitse Bond op 14 juni van dat jaar voor opgeheven. Dit was de aanleiding voor dePruisisch-Oostenrijkse Oorlog. De Duitse Bond was hiermee de facto opgeheven en hield op 24 augustus zijn laatste vergadering. Nog datzelfde jaar verenigden de Noord-Duitse staten zich, onder leiding van de Pruisische overwinnaar, in deNoord-Duitse Bond. De Zuid-Duitse statenBaden,Beieren,Württemberg en Oostenrijk bleven onafhankelijk.
1848: De vorst van Reuss-Lobenstein-Ebersdorf treedt af ten gunste van de vorst vanReuss-Schleiz, waarmee het verenigde vorstendomReuss jongere linie tot stand komt.
In 1864 werd Holstein met Lauenburg (en Sleswig) een Oostenrijks-Pruisisch condominium. Schleswig werd in de korte periode tot de ontbinding van de Bond geen bondslid meer.