| Cornelius Jansenius | ||||
|---|---|---|---|---|
Cornelius Jansen | ||||
| Bisschop van deRooms-Katholieke Kerk | ||||
| Geboren | 28 oktober1585 | |||
| Plaats | Acquoy | |||
| Overleden | 6 mei1638 | |||
| Plaats | Ieper | |||
| Wijdingen | ||||
| Bisschop | 1635 | |||
| Kerkelijke loopbaan | ||||
| president van hetHollands College | ||||
| 1630-1635 | hoogleraar exegese | |||
| 1636-1638 | bisschop van Ieper | |||
| ||||
Cornelius Jansenius, eigenlijke naamCornelius Jansen (Acquoy,28 oktober1585 –Ieper,6 mei1638) was eenrooms-katholiekpriester,bisschop entheoloog in deZuidelijke Nederlanden. In zijn hoofdwerk stelde hij, vertrekkend van de kerkvaderAugustinus van Hippo en ingaand tegen dejezuïeten, dat de mens doorpredestinatie is overgeleverd aanGods Genade en niet uitvrije wil kan bijdragen aan zijn redding of verdoemenis, omdat ook zijn wil onvernietigbaar is voorbeschikt. Postuum werd ditjansenisme, dat ook een politieke component had, herhaaldelijk veroordeeld door de Kerk.
Jansenius werd geboren bijLeerdam in een bescheidenHollandse familie. Hij studeerde vanaf 1602vrije kunsten aanPedagogie De Valk engodgeleerdheid aan hetPauscollege van deLeuvense Universiteit. Dat werd toen beheerst door debajanist Jacob Jansonius. Na het behalen van zijnbaccalaureaat in 1609 vervolgde hij zijn studies aan deUniversiteit van Parijs. Hij werd er hetGrieks enHebreeuws meester en woonde samen metJean Duvergier de Hauranne. De rijke Duvergier nam Jansenius daarna mee naar een ouderlijk landhuis in Camp-de-Prats om hun intense tekststudie voort te zetten. Wars vanscholastische commentaren annoteerden ze de Schrift op basis van de kerkvaders. Ook bezorgde Duvergier zijn vriend een leerstoel aan het bisschoppelijk college vanBayonne.
Door ziekte van zijn vader bezocht Jansenius in 1614 Leuven en liet hij zich er tot priester wijden. Hij kwam terug voor het overlijden van zijn vader in 1617, dat hem definitief in Leuven hield. Hij behaalde zijn doctoraat in de theologie en werd de eerste president van hetHollands College, waarvan hij de middeleeuwse toren liet ombouwen tot zijn studeerruimte (vandaagJanseniustoren genoemd). Het volgende jaar kreeg hij benoemingen aan de theologiefaculteit en in hetSint-Pieterskapittel. In 1623 stuurde hij op vraag van Duvergier, die inmiddels abt vanSaint-Cyran was geworden, lesnota's over het bijbelboekSpreuken op naar Frankrijk. Als professor bestreed hij de rivaliserende theologieschool van de jezuïeten en voorkwam hij dat ze greep kregen op de theologiefaculteit door in 1624-1627 tweemaal naarMadrid te reizen, waar hij ook bezwaren uitte tegen hunevangelisatiesaanpak in deRepubliek der Zeven Provinciën. Het bracht hem even in het vaarwater van deInquisitie.
Ondertussen had Jansenius zich te buigen over de kwestie van de werkzame genade, een debat dat al decennia woedde binnen de Kerk en dat ook deCongregatio de Auxiliis niet had kunnen oplossen.Paus Paulus V had beide partijen toegelaten hun theorie aan te houden en had vervolgens in 1611 verdere publicaties over het onderwerp verboden. In Leuven, waar dejezuïeten konden bogen opLeonardus Lessius en het andere kamp opMichel de Bay, was het debat vanaf ca. 1618 weer opgeflakkerd. Jansenius besloot zich te verdiepen in Augustinus, die door de paus tot genadedoctor was verklaard. Na zijn terugkeer uit Madrid in 1627 installeerde hij zich metLibert Froidmont om de zaak te bestuderen. In 1630 werd hij met de steun van aartsbisschopJacobus Boonen koninklijk hoogleraar in deSchriftexegese. Hij begon een cursus over dePentateuch te schrijven en volgde op met commentaar op deEvangelies. Zoals zijn opdracht was, gaf hij daarin aan waarCalvijn fout zat, maar sporadisch had hij ook eerder onorthodoxe commentaren over de genade. Hij vatte het plan op voor een werk over genade en vrije wil volgens Augustinus, speciaal diens boek tegen hetPelagianisme.
Tijdens dit werk van lange adem begon Jansenius zich politiek te roeren, hoewel hij als voorstander van onafhankelijkeSpaanse Nederlanden in Madrid op enige argwaan botste. Na hetverlies van 's-Hertogenbosch (1629) kruiste hij op vraag van aartsbisschopJacobus Boonen de degens met de calvinistGisbertus Voetius. In antwoord op een pamflet van Voetius riep hij de Bosschenaars op de ware Kerk trouw te blijven. Het zette een langepolemiek in gang. Met instemming van de regering volgde hij op met een anti-Frans boek dat de politiek vankardinaal de Richelieu op de korrel nam en hem verweet dat hij zich allieerde met protestanten om des te beter de Habsburgers te treffen. DezeMars Gallicus (FranseMars) verscheen in 1635 onderpseudoniem. Dat jaar organiseerde Jansenius alsrector ook het studentenverzet tijdens hetBeleg van Leuven door Frankrijk en de Republiek.
Het waren voldoende geloofsbrieven voor de Spaanse koning om hem in oktober 1635 te benoemen totbisschop van Ieper, met confirmatie uit Rome in 1636. Hij stierf enkele jaren later op 52-jarige leeftijd na een ziekenbezoek dat hem besmet had met depest. Zijn driedelige levenswerk over Augustinus was nagenoeg voltooid en werd postuum in druk gebracht door zijn vriendLibert Froidmont (1640). Een andere studievriend,Hendrik van Caelen, hechtte als censor zijn goedkeuring aan de publicatie. Het kon niet verhinderen dat de leer en de persoon van Jansenius controversieel werden binnen de Kerk en uiteindelijk alsketters veroordeeld. Zijn graf in deSint-Maartenskerk vanIeper is enkel nog met een jaartal gemerkt.
In zijn werk deAugustinus concludeerde Jansenius dat voorAugustinus de menselijke natuur slecht was en plaatste hij de vrije wil van de mens in het kader van depredestinatieleer. Het gaat er om dat de gelovige het krijgen van zijn zielenheil niet zelf kan afdwingen door bijvoorbeeld het stellen van goede daden. Of de gelovige zielenheil krijgt, ligt volgens de jansenisten volledig in de handen van God. Deze opvatting stond tegenover hetgeen op hetConcilie van Trente was verkondigd.
Door inzet van dejezuïeten werd het boek al in1642 veroordeeld. Desondanks bleven enige bisschoppen de stellingen in het boek verdedigen. Het Franse kloosterPort-Royal-des-Champs werd zelfs enige tijd een belangrijk theologisch centrum van de jansenisten. In1653 werden enkele jansenistische leerstellingen opnieuw veroordeeld alscalvinistisch, deze keer doorpaus Innocentius X. De veroordeling betrof geen aanwijsbare teksten, maar een vijftal stellingen opgesteld door de jezuïeten waarvan zij beweerden dat deze in deAugustinus te vinden waren, zonder dat zij aangaven waar. De jonge jansenistAntoine Arnauld beweerde dan ook dat de stellingen, zoals de paus deze veroordeeld had, nooit zo waren geschreven. De strijd ging zo ver dat alle Franse geestelijken verplicht een afstandsverklaring van deAugustinus moesten ondertekenen. De jansenisten wilden wel tekenen, mits een clausule dat de stellingen te veroordelen waren, maar dat deze niet in deAugustinus van Jansenius gevonden konden worden. Om dit te ontkrachten verklaardepaus Alexander VII dat de stellingen precies zo veroordeeld werden zoals Jansenius deze bedoeld had. Na de dood van Alexander VII kwam er onder zijn opvolgerpaus Clemens IX een compromis tot stand dat de clausule toestond, waardoor de afstandsverklaring feitelijk een farce werd. Dit was echter slechts uitstel van executie voor de kloosters vanPort-Royal ten zuiden vanParijs. Ondanks steun van de wis- en natuurkundige en filosoofBlaise Pascal werden de jansenisten, mede om hun anti-absolutisme, verdreven uit Frankrijk. Ze zochten hun toevlucht in de Zuidelijke Nederlanden, waarPetrus Stockmans enZeger Bernhard van Espen belangrijke figuren waren.
In Nederland gaf de veroordeling van 1713 aanleiding tot eenschisma.Oudkatholieken benadrukken nog steeds de onrechtmatigheid van de veroordeling van Jansenius' leer, die ze wijten aan veel halve informatie en foutieve interpretaties en raadgevingen. De strijd om de veroordeling van de jansenistische leerstellingen werd tot in de18e eeuw gedragen, omdat vooral delen van het Franse episcopaat vatbaar bleken voor het jansenisme. Kerkpolitieke redenen speelden daarbij een rol.