| Claude Lefort | ||||
|---|---|---|---|---|
| Plaats uw zelfgemaakte foto hier | ||||
| Persoonsgegevens | ||||
| Geboren | Parijs,21 april1924 | |||
| Overleden | Parijs,3 oktober2010 | |||
| Land | ||||
| Beroep | filosoof,schrijver, politicoloog,academisch docent | |||
| Oriënterende gegevens | ||||
| Discipline | Politieke filosofie | |||
| Domein | Continentale filosofie | |||
| Tijdperk | Hedendaagse filosofie | |||
| Belangrijkste ideeën | De plaats van de macht in dedemocratie is per definitie een lege plaats (lieu vide). | |||
| Beïnvloed door | Cornelius Castoriadis,Étienne de la Boétie,Niccolò Machiavelli,Maurice Merleau-Ponty | |||
| ||||
Claude Lefort (Parijs,21 april1924 – aldaar,3 oktober2010) was eenFransfilosoof enpolitiek activist. Hij is voornamelijk bekend vanwege zijn studie van hettotalitarisme en zijnpolitieke filosofie van dedemocratie. Volgens Lefort is de democratie een systeem waarbij de plaats van de macht altijd leeg blijft. Dit wil zeggen dat de democratie een programma is dat nooit af is, maar tegelijkertijd altijd bezig zichzelf te hervormen en te verbeteren.
Hij is sterk beïnvloed door zijn leermeester, defenomenoloogMaurice Merleau-Ponty, wiens postume werk hij ook klaarmaakte voor publicatie. Hij was tevens lid van delibertarisch socialistische groepSocialisme ou Barbarie totdat hij zich er in 1958 samen met een reeks andere leden, zoalsHenri Simon, van afsplitste. Hij schreef ook voorLes Temps Modernes, maar ook dit stopte na een incident rond een artikel vanJean-Paul Sartre in dit tijdschrift.
Lefort gaf les aan deUniversiteit van São Paulo, deUniversiteit van Parijs, deÉcole des hautes études en sciences sociales (EHESS) en was verbonden met hetCentre de recherches politiques Raymond Aron. Hij schreef over vroegepolitieke denkers zoalsNiccolò Machiavelli enÉtienne de la Boétie. Daarnaast hield hij zich ook bezig met hettotalitarisme.
Lefort was het natuurlijk kind van Rosette Cohen (1884-1959) en Charles Flandin (1882-1955) en droeg de naam Lefort pas vanaf 1942.Hij werd tijdens zijn jeugdmarxist door toedoen van zijn leermeester Merleau-Ponty, die een blijvende invloed op het werk van Lefort zou hebben. Vanaf 1944 maakte hij deel uit van de kleinetrotskistische kern in Frankrijk. In 1946 ontmoette hijCornelius Castoriadis toen die net inParijs aangekomen was vanuitGriekenland. Hij werkte vanaf dan continu samen met Castoriadis en stond samen met hem aan de basis van de libertarisch socialistische groepSocialisme ou Barbarie die in 1949 ook een tijdschrift onder haar naam uitbracht. Deze groep had als voornaamste taak het Franse marxisme te 'demystificeren', verwierp hetcommunisme van deSovjet-Unie, en ondersteunde de revoluties inOost-Europa. Een bekend voorbeeld hiervan is deHongaarse Opstand in 1956.
Na enkele jaren, in 1947 en 1948, te hebben gewerkt voorUNESCO, wijdde Lefort zich vanaf 1949 aan de filosofie: hij schreef zich eerst in aan het lyceum inNîmes en later inReims. In 1951 werd hij assistent in desociologie aan de Universiteit van Parijs bijGeorges Gurvitch. In 1952, na een geschil met Gurvitch, verhuisde hij naar hetCentre national de la recherche scientifique (CNRS) tot en met 1966, met een kleine onderbreking in 1953-1954, toen hij professor filosofie aan de Universiteit van São Paulo inBrazilië was. Net als bij het CNRS, verkreeg Lefort in 1966 viaRaymond Aron een baan aan deUniversiteit van Caen waar hij tot 1971 bleef. In dat jaar schreef hij zijn doctoraatsthesis over het werk vanNiccolò Machiavelli. Datzelfde jaar verkreeg hij weer een post als onderzoeker in de sociologie aan het CNRS. Daar bleef hij tot 1976, waarop hij overstapte naar deÉcole des hautes études en sciences sociales (EHESS) waar hij bleef tot zijn pensioen in 1989.
Het intellectuele traject van Lefort is ook sterk verbonden met zijn bijdragen, vaak van conflictueuze aard, aan verscheidene tijdschriften. Zo schreef hij voorLes Temps Modernes, waar hij door Merleau-Ponty werd geïntroduceerd, maar dit stopte na een hevige polemiek rond een artikel vanJean-Paul Sartre in dit tijdschrift. Ook in verband met zijn lidmaatschap vanSocialisme ou Barberie splitste Lefort, samen met een reeks andere leden, zoalsHenri Simon, zich af door toedoen van verschillende conflicten en meningsverschillen en vormdeInformations et liaisons ouvrières. Verder droeg hij bij aanTexture (opgericht in 1969) vanaf 1971 tot aan het einde van het tijdschrift in 1975. Samen met Castoriadis,Miquel Abensour,Pierre Clastres enMarcel Gauchet richtte hij in 1977 het tijdschriftLibre op dat verscheen tot 1980, maar dan in de problemen kwam door meningsverschillen met Castoriadis en Gauchet. Van 1982 tot 1984 was hij redacteur vanPassé-Présent waar ook Abensour,Carlos Semprún,Claude Mouchard enPierre Pachet aan bijdroegen.
Daarnaast was hij nog verbonden met de EHESS, hoewel het onderzoek hier niet zo hoog op zijn prioriteitenlijst stond. Ook hetCentre Edgar-Morin, opgericht doorGeorges Friedman, en hetCentre de recherches politiques Raymond Aron bezocht hij regelmatig. Na de dood van zijn leermeester Merleau-Ponty in 1961 nam Lefort de redactie van diens postume werk op zich.
Lefort behoort tot depolitieke filosofen die de nadruk leggen op de relevantie van de notie vantotalitarisme, zoals het zich uitte in hetstalinisme enfascisme. Hij beschouwde het totalitarisme ook als een fenomeen dat radicaal verschilt van zaken alsdictatuur entirannie die al vanaf deoude Grieken in het Westen worden gebruikt. In tegenstelling tot auteurs zoalsHannah Arendt die de term beperken totNazi-Duitsland en deSovjet-Unie, hanteerde Lefort dit begrip ook voor de regimes in het communistischeOostblok.
Het is voornamelijk het bestuderen van deze regimes en het lezen vanDe Goelag Archipel (1973) vanAleksandr Solzjenitsyn dat de basis vormde voor Leforts denken over totalitarisme. Zonder er echter ooit in te slagen een geünificeerde theorie te ontwerpen, publiceerde Lefort in 1981 een reeks artikels over het totalitarisme, geschreven tussen 1957 en 1980, onder de titelL'Invention démocratique. Les limites de la domination totalitaire.
Lefort karakteriseerde een totalitair systeem aan de hand van een dubbele 'omheining' (clôture):
Lefort legde ook de nadruk op het grote verschil tussen totalitarisme en dictatuur: een dictatuur is in staat om de concurrentie vantranscendente principes, zoalsreligie te tolereren; deideologie van de totalitaire partijis echter de religie. Een dictatuur heeft niet tot doel om de maatschappij te vernietigen en geheel in zich te absorberen, maar typeert zich daarentegen als een macht die tegenover de maatschappij staat en veronderstelt dus het onderscheid tussen beide; het project van een totalitaire partij bestaat er daarentegen uit de grenzen tussen de staat en de samenleving te laten vervagen en over te gaan tot een gesloten, geünificeerd en uniform systeem, ondergeschikt aan een groot gezamenlijk doel, bijvoorbeeld het 'socialisme' in de Sovjet-Unie.[2]
Het eengemaakte en organische totalitaire systeem presenteert zich volgens Lefort altijd als een lichaam, het 'sociale lichaam'. Hij baseert zich hier op het werk vanErnst Kantorowicz en met name zijnThe King’s Two Bodies. A study on medieval political theology (1957). In de plaats echter van de koning, gaat het hier om de totalitaire leider die naast een fysiek en sterfelijk lichaam ook een 'politiek' lichaam heeft dat de eenheid van het volk symboliseert.
Daartegenover staat wel dat om deze eenheid te behouden er een "andere" nodig is, de "kwaadaardige andere" (l'Autre maléfique)[3] die symbool staat voor het gevaar, de vijand die steeds buiten de staat ligt en waartegen men ten strijde moet trekken. Deze opsplitsing tussen binnen en buiten, tussen het eengemaakte volk en de ander daarbuiten, is het enigedualisme dat het totalitarisme toestaat omdat haar bestaan van die tegenstelling afhangt. Lefort legde sterke een nadruk op deze vereiste en spreekt zelfs van de 'uitvinding' van deze eeuwige vijand buiten de staat. Zo was bijvoorbeeldJozef Stalin zich tegen het einde van zijn leven aan het voorbereiden om de Russischejoden als nieuwe vijanden te portretteren en zo een nieuwe vijand te scheppen. Hetzelfde geldt voorMussolini, die verklaarde dat de Italiaanseburgerij na de voorspelde overwinning in deTweede Wereldoorlog het nieuwe doelwit zou worden.
De houding tussen het unitaire volk en deze 'andere' heeft altijd een preventief en ziektebestrijdend karakter: de vijand is altijd een "parasiet die moet worden geëlimineerd", een "afvalproduct" dat moet worden verwijderd uit de totalitaire maatschappij, die als een lichaam wordt beschouwd. Het bestaan van deze staatsvijanden en het feit dat zij nog aanwezig zijn onder de burgers, wordt dan ook gezien als een ziekte. Geweld tegen deze 'anderen' wordt dan ook gerechtvaardigd binnen de organistische metafoor als een soortkoortsreactie van het lichaam dat de ziekte wil bestrijden. "De strijd tegen de vijand is van koortsachtige aard: de koorts wordt gezien als iets goeds, het is een signaal, in de maatschappij, dat de ziekte wordt bestreden."[4]
De plaats en functie van de totalitaire leider, zoals Stalin, Hitler of Mussolini, binnen dit totalitair systeem is zelf altijd paradoxaal en onzeker, want hij is enerzijds zelf deel van het systeem - het hoofd, dat heerst over de rest - en tegelijkertijd representeert hij ook het systeem als geheel. Hij is zo dus de incarnatie van een 'unitaire macht' (pouvoir-Un), dat wil zeggen van een macht die over alle delen van het eengemaakte volk heerst.
Lefort beschouwde het totalitarisme niet als een geval van eenideaaltype dat nog niet bereikt is, maar door terreur en uitroeiing uiteindelijk bereikt zal worden. Hij vatte het daarentegen eerder op als een verzameling van processen zonder op voorhand uitgestippeld doel, en men kan dus niet bepalen waarin het succes van het systeem ligt. Terwijl enerzijds de wil van de totalitaire partij om de organische eenheid van het 'sociale lichaam' te bereiken de omvang van het totalitaire handelen bepaalt, benadrukt de totalitaire leider vaak ook de onmogelijkheid om het doel te bereiken door toedoen van noodzakelijke tegenstrijdigheden en botsingen in de ontwikkeling ervan.
Lefort vormde zijn opvatting van dedemocratie door die te spiegelen aan zijn interpretatie van het totalitaire systeem. De democratie wordt volgens Lefort getypeerd als het regime waarbinnenconflicten wordt geïnstitutionaliseerd binnen de samenleving en zo dus het eerder besproken 'sociale lichaam' per definitie altijd verdeeld is. Het democratisch systeem onderkent, en legitimeert zelfs, het bestaan van uiteenlopende belangen, tegengestelde meningen en wereldvisies die radicaal tegenover elkaar staan of zelfs incompatibel zijn.
Binnen het politieke denken is het verdwijnen van het politieke staatshoofd - de koningsmoord bijKantorowicz – een stichtend moment voor de democratie, want het is de plaats van de macht (lieu du pouvoir), daarvoor nog ingenomen door een eeuwige entranscendentesubstantie die de individuele koningen oversteeg, die nu per definitie een lege plaats (lieu vide) blijft. De plaats kan hoogstens tijdelijk worden ingenomen, maar altijd op basis van verkiezingen, belangengroepen en tegenstrijdige meningen. De politieke macht typeert zich niet meer door een op voorhand perfect afgebakend project, doel, plan. De politieke macht is louter een reeks instrumenten die tijdelijk ter beschikking staan voor die partij die door de meerderheid worden gesteund. Binnen deze eeuwig zichzelf opnieuw uitvindende democratie is de politieke macht in de handen van niemand concreet, maar vloeit het voort uit het volk zelf. De democratie wordt dus getypeerd door het feit dat zij eeuwig onbepaald en onaf blijft, in tegenstelling tot het totalitarisme.
Deze visie had Lefort er ook toe verleid om elke vorm van oppositie of protest tegen een totalitair systeem, ook binnen het systeem zelf, die zo ruimte maakt voor meningsverschillen en tegenstrijdige belangen, als democratisch te bestempelen. De democratie is een uitvinding, een oprichten van nieuwe manieren om tegen de onderdrukking te vechten. De democratie is de kracht die in staat is elk totalitair systeem te ondermijnen en te ondergraven.
Het opsplitsen van de burgerlijke maatschappij en de staat, typerend voor de moderne democratie, is mogelijk door deze maatschappelijke openheid. Een democratische staat kent evengoed dit creatieve en inventieve karakter, want elke groep kan op een legitieme manier strijden voor nieuwe rechten of het behoud van vrijheden. Lefort verwierp het beeld van derepresentatieve democratie niet, maar pleitte ervoor het begrip democratie open te trekken en ook zaken alssociale bewegingen enpolitiek activisme eronder te plaatsen.