Johann Gottlob Lehmann vond in 1761 in de bergen van deOeral een oranje-roodmineraal dat hijSiberisch rood lood noemde, omdat hij dacht dat het eenloodverbinding was metseleen enijzer. Later bleek dat hij het mineraalcrocoïet had gevonden, dat uitlood(II)chromaat PbCrO4 bestaat.
Enkele jaren later bezochtPeter Simon Pallas de plaats opnieuw en ontdekte dat het Siberisch rood lood zeer geschikt was alspigment inverf. Spoedig daarna werd het materiaal populair en bleek er ook een heldere gele kleurstof te kunnen worden gemaakt van crocoïet.
Het lukteNicolas-Louis Vauquelin in1797 om chroomoxide uit crocoïet te isoleren door het mineraal metzoutzuur te mengen. Hij was een jaar later in staat om uit chroomoxide metallisch chroom te isoleren door het in een oven te verhitten en ontdekte weer later dat sommigeedelstenen, zoalsrobijn, ook sporen van chroom bevatten.
Chroom werd tot het begin van de19e eeuw vooral als verfcomponent gebruikt, maar kwam daarna steeds meer in zwang als metaal inlegeringen.
De naam chroom komt van hetOudgriekse χρῶμα,chrōma, dat kleur betekent.
Het chroomhoudende mineraalchromiet wordt gebruikt alsmal bij de productie van vuurvaste bakstenen, omdat het een hoog smeltpunt heeft, weinig uitzet en zijn stabiele kristalstructuur behoudt.[2]
In de glasindustrie als kleurstof; het geeft glas een smaragdgroene kleur.[2]
Chroom wordt gebruikt voor het vervaardigen vanroestvast staal.
Chroom(IV)oxide werd als het magnetisch materiaal incassettebandjes gebruikt van het type II om het minder geschikteijzer(III)oxide dat daarvoor in bandjes van het type I werd gebruikt te vervangen, maar werd zelf weer vervangen door ferrochroom enijzerpoeder.
Het radioactievechroom-5151Cr wordt gebruikt in biomedische toepassingen.
Cr3+ is van groot belang voor destofwisseling vansuiker in hetmenselijk lichaam, maar een te grote inname van Cr3+ kan tot huiduitslag leiden.Hexavalent chroom Cr6+ is een gevaarlijke vorm van chroom. Dezediffundeert door dehuid encelmembraan en kanDNA oxideren en hierdoor de werking ervan ernstig verstoren. In tegenstelling tot de meeste andere metalen die als sporenelement in organismen voorkomen, bindt chroom niet aaneiwitten.
De belangrijkste bron van chroom is het mineraalchromiet FeCr2O4 dat vooral in Zuid-Afrika, Kazachstan, India en Turkije wordt gedolven. In 2013 werd er jaarlijks zo'n 28,8 miljoen ton chromiet uit de grond gehaald, dat ongeveer 7,5 miljoen ton metallisch chroom oplevert.
Soms wordt metallisch chroom in de aardbodem aangetroffen.
In de natuur komen er drie stabiele isotopen van chroom voor. Daarnaast zijn er nog een groot aantal, ongeveer 20, instabiele isotopen bekend waarvan50Cr met een halfwaardetijd van 1,8·1017 jaar nog steeds voorkomt en zo'n 4% van het totaal uitmaakt. De andere radioactieve isotopen hebben veel kortere halfwaardetijden.
Chroom is irriterend voor de ogen en huid en dezeswaardige vorm kan bij inwendig gebruikkankerverwekkend zijn door oxidatie van het DNA. Ook kan Cr(VI) door de huid diffunderen, daarom mag het niet met blote handen worden aangeraakt. In1958 is door deWereldgezondheidsorganisatie besloten dat in drinkwater de chroomconcentratie maximaal 0,05 mg/liter mag zijn.
Het feit dat chroomsensitisatie van dehuid kan veroorzaken is onder dermatologen goed bekend.
Er werden in 2008 in het haar van scholieren rondIJmuiden hogere doses chroom dan normaal aangetroffen. Dit houdt mogelijk verband met de uitstoot van deze stof door de toenmalige staalfabrikant Corus.[5]
Over het belang van chroom in de voeding is nog niet heel veel bekend. Wel bekend is dat het een rol speelt in het metabolisme vankoolhydraten enlipiden.[6] De biologisch relevante vorm van chroom is waarschijnlijk het driewaardige ion Cr3+.[7] DeEuropese Autoriteit voor Voedselveiligheid heeft in 2009 deaanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor chroom verlaagd van 125 naar 40 μg/dag,[8] maar in 2014 besloten, dat chroom geen essentieel onderdeel van onze voeding is.[9]
Globaal kan men twee soorten onderscheiden,organisch gebonden chroom zoals chroom(III)picolinaat, chroom(III)di- en trinicotinaat en chroom(III)ethanolaminefosfaat enanorganisch chroom zoalschroom(III)chloride. Een aantal case reports rapporteert een verband tussen het gebruik van chroom(III)picolinaat en het optreden vanrabdomyolyse, dat is spierafbraak,nierfalen en een gestoord denkvermogen.[10][11][12][13] Laboratoriumproeven lieten weleens beschadiging van hetDNA zien, maar er is voor de mens niet aangetoond dat dit relevant is.[14] In een veiligheidsevaluatie van chroompicolinaat concludeerde deEuropese Autoriteit voor Voedselveiligheid dat de inname van chroom(III) picolinaat in voedingssupplementen en verrijkte voeding geen risico's met zich meebrengt, zolang de dosering niet boven de 250 µg per dag uit komt[15] en de Wereldgezondheidsorganisatie stelt ook dat de dagelijkse suppletie van chroom beter niet meer dan 250 µg/dag moet zijn.[16]
Suppletie met chroom is alleen zinvol bij mensen met een tekort aan chroom, maar dat komt in het algemeen niet voor. Tevens is het zo dat chroom in zeer veel voedingsmiddelen zit, weliswaar in kleine hoeveelheden. Met een normale voeding loop je dus geen tekort op. Er zit relatief veel chroom inbroccoli en volkoren producten. Producten met veel suiker, dusfructose ensacharose, hebben een nadelige invloed op de hoeveelheid chroom in ons lichaam.[17]
↑(en)WHO (World Health Organisation) (1996). Trace elements in human nutrition and health, (A report of a re-evaluation of the role of trace elements in human health and nutrition). Geneva.
↑Lukaski HC. CHROMIUM AS A SUPPLEMENT. Annu. Rev. Nutr. 1999.19:279-302.