De verschillende disciplines van de plantkunde kunnen wel gegroepeerd worden inidiobotanie engeobotanie.[2] De idiobotanie bestudeert onder andere de morfologie, histologie, anatomie, cytologie, de fysiologie en de systematiek van organismes die kunnen worden aangeduid alsplanten. De plantengeografie, vegetatiekunde en planten(o)ecologie worden gerekend tot de geobotanie en bestuderen de planten in hun onderlinge relaties en hun relaties met hun milieu.
Geobotanie is een al wat oudere term voor studie van planten in hun natuurlijke omgeving en in onderlinge relaties. Het omvat:
Plantengeografie of floristische geobotanie[3] en defloristiek is het onderzoek naar de wildeflora van gebieden, naar hetverspreidingsgebied vantaxa zoals families, geslachten en soorten en de verklaring daarvan. Onder deflora van een gebied wordt een overzicht van de taxa van planten verstaan.
Paleobotanie of historische geobotanie[4] is de wetenschap die onderzoek doet naarfossiele planten en de plantengroei in het verleden.
Planten(o)ecologie of oecologische geobotanie[6] is het onderzoek naar de betrekkingen tussen planten en hunomgeving (zoals indicatorwaarden, verspreidingsgebied en milieueisen), naar de oorzaken van de verspreiding van de planten op aarde en naar de kringloop van energie en van stoffen.
Idiobotanie is de slechts weinig gebruikte term voor het deel van de plantkunde dat de studie van de planten als individu, dat wil zeggen de planten op zich en het onderzoek betreft aan de eigenschappen van planten ondergecontroleerde omstandigheden (zoals bij laboratoriumonderzoek, op proefvelden). Hieronder vallen:
(bio)systematiek (systematische plantkunde met taxonomie, fylogenie, floristiek en verspreidingsgebieden) is de studie van de verscheidenheid en het ontstaan van de soorten en delevenscycli van de planten, verklaart deze variatie en zorgt voor de naamgeving.
Plantenmorfologie is de studie van de kenmerken en de bouw van planten, en probeert de verschillendebouwplannen te onderscheiden en te verklaren. Deplantenanatomie en histologie (als onderdeel van de morfologie) bestuderen de inwendige bouw van de verschillende plantenweefsels. In de plantenanatomie bestudeert men de bouw en de structuur van de plant en zijn organen.
De term "planten" komt niet noodzakelijk overeen met wat (vroeger) werd aangeduid met de naamPlantae. Traditioneel behoorden hiertoe alle wat niet bij de dieren werd ondergebracht, zoals defotoautotrofe organismen en de schimmels. De hoofdindeling incryptogamen enfanerogamen was gebaseerd op de voortplanting door sporen of door zaden.
Cryptogamen, ook wel "lagere planten" of "sporenplanten": deze groep is gekenmerkt doordat de voortplanting en de verspreiding plaatsvindt zonder bloemen of zaden. Het zijn onderling weinig verwante groepen.
Algen ofwieren: Deze groep onderscheidt zich doordat aan het organisme geen verschillende organen zijn te onderscheiden: het bestaat uit een veelcellig bladachtig geheel, dat vele vertakkingen kan hebben. Ook zijn er eencellige algen. De studie die zich bezighoudt met algen heetfycologie of algologie. Onder de bestudeerde groepen zijngroenwieren (Chlorophyta). Ook worden groepen bestudeerd die niet (meer) tot de planten worden gerekend, zoalsblauwalgen (Cyanobacteria),kiezelwieren of diatomeeën (Bacillariophyta),bruinwieren (Phaeophyta) enroodwieren (Rhodophyta)
Schimmels (Fungi): Traditioneel werden depaddenstoelen en andere schimmels gerekend tot de planten, maar deze organismen worden tegenwoordig niet meer gerekend tot de 'planten'; ze zijn meer verwant aan dedieren.Mycologie is de studie van de schimmels. Een speciaal onderdeel van de schimmels wordt gevormd door dekorstmossen (Lichenes). Delichenologie is de studie van de korstmossen.
Vaatcryptogamen: deze groep plant zich voort en verspreidt zich door sporen. Hiertoe behoren de recentevarens en enkele fossiele groepen. De tak van wetenschap die zich met deze groepen bezighoudt heet pteridologie.
Fanerogamen ofzaadplanten, ook wel "hogere planten": deze groep is gekenmerkt doordat de voortplanting en de verspreiding plaatsvindt door middel van zaden. Deconiferen,palmvarens enbloemplanten behoren onder andere tot deze groep.
Pteridospermen of zaadvarens (Pteridospermatophyta) kunnen niet goed geplaatst worden, omdat ze een overgang lijken te vormen van de vaatcryptogamen naar de zaadplanten, doordat ze het uiterlijk hebben van varens, maar ook (eenvoudige vormen van) zaden vormen.
Theophrastus van Eresus (ongeveer371 –287 v.Chr.), eenleerling vanAristoteles, wordt als één der eerstebotanici beschouwd en wordt weleens de "Vader van de plantkunde" genoemd. Inde causis plantarum ende historia plantarum beschreef hij 480 groepen planten, die hij indeelde op basis van veelal morfologische kenmerken. Enkele plantengeslachten die beschreven werden door Theophrastus zijnCrataegus,Daucus,Asparagus enNarcissus.
In de vroege middeleeuwen was er al sprake vankloostertuinen. Monniken en abten gingen zich dan ook toeleggen op de studie van planten. In 795 lietKarel de Grote deCapitulare de villis vel curtis imperii uitvaardigen die een beeld gaf van de toenmalige plantenkennis.
Wanneer vanaf het einde van de 15e eeuw wereldreizigers grote delen van de wereld verkenden en de Europese staten volop in expansie waren, was er in Europa een groeiende import van exotische planten. De Vlamingen gaven in de studie van de plantkunde op dat moment de toon aan.Keizer Karel V bracht in 1535 de fluweelbloem (Tagetes patula) mee uitTunis en in 1537tulpenbollen uitCappadocië. In 1597 bereikte ons demosroos (Rosa ×centifolia 'Muscosa') enkomkommerzaad was er vanaf 1598.
Bekende onderzoekers van dat moment waren:
Rembert Dodoens (1517 of 1518 – 1585), die met zijnCruydeboek een basishandboek voor de plantkunde maakte.
Daarnaast droegen veel particulieren, die de tuin als hun hobby beschouwden, bij tot nieuwe ontwikkelingen. Zij waren vooral van belang voor de import van nieuwe planten waarmee ze hun collectie konden uitbreiden.
Na deval van Antwerpen in1585 vluchtte een deel van deintellectueleelite uit deZuidelijke Nederlanden en kwam er een einde aan de vooraanstaande positie van de Vlamingen. De kennis verschoof naar het noorden waar het bloeiende handelsimperium van deVerenigde Provinciën ook een vruchtbare bodem de ontdekking nieuwe planten uit de kolonies. In het noorden werden tuinen een zaak van handelaars, terwijl in het zuiden de adel en heersers de botanische interesses overnamen.
Tegen het midden van de18e eeuw was de omvang van het botanisch materiaal als gevolg van uitvoerige exploraties enorm opgelopen in de tuinen en herbaria. Dit vroeg om een systematische manier van catalogiseren. Dezeclassificatie van planten was een taak van deplantensystematici.
Er is een algemene trend in de classificatie van planten waarbij, in de loop der tijd, vroeger vaker een "kunstmatige" indeling op basis van gebruikswaarde of algemenehabitus en bouw een rol speelde, via pre-darwinistische 'natuurlijke' indelingen die gebruikmaken van gelijkenis op basis van één of meer eigenschappen van de plant, tot post-darwinistische "natuurlijke" indelingen die eigenschappen gebruiken die (hopelijk) gerelateerd zijn aan defylogenie.
↑Het woord 'botanica' is een bijvoeglijk naamwoord bij het Latijnse 'ars' (kunst of kunde), maar wordt tegenwoordig ook gebruikt in de betekenis van "vrouwelijke botanicus" oftewel "vrouwelijke plantkundige". 'Botanica' kan ook opgevat worden als een meervoud; het betekent dan meestal 'botanische specimina' maar kan ook meer algemeen 'botanische aangelegenheden/zaken/dingen' aanduiden.