Boichgraeve (stadsmuur Sint Servaasklooster) | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Stadsmuur in dekloostertuin van de Zusters Onder de Bogen | ||||
Locatie | ||||
Locatie | Maastricht,Sint Servaasklooster / Kommel / Minderbroedersberg | |||
Coördinaten | 50° 51′ NB, 5° 41′ OL | |||
Status en tijdlijn | ||||
Oorspr. functie | stadsmuur, | |||
Start bouw | 13e eeuw (na1229) | |||
Erkenning | ||||
Monumentstatus | rijksmonument | |||
Monumentnummer | 28008 | |||
![]() | ||||
|
DeBoichgraeve ofBorchgraeve, vroeger ook welSchuttenhof, tegenwoordig meestalstadsmuur achter het Sint Servaasklooster genoemd,[1] is de historische benaming van een deel van deeerste stadsmuur – oorspronkelijk alleen dedroge gracht – in deNederlandse stadMaastricht. Het betreft destadsmuur ten westen van de straatSint Servaasklooster, op de grens van deCBS-buurtenBinnenstad enKommelkwartier. De resterende delen van de 13e-eeuwse stadsmuur, die in de loop der eeuwen vele malen zijn hersteld, zijn beschermd alsrijksmonument.[2][3]
Over het precieze bouwjaar van de oudste middeleeuwse stadsmuur van Maastricht is geen duidelijkheid. In 1229 gaf dehertog van Brabant toestemming om een stenen muur om de stad te bouwen. Eerder was er al een aardenwal opgeworpen met daaroppalissaden, maar deze was door debisschop van Luik, medeheer van hettweeherige Maastricht, verwoest tijdens hetBeleg van Maastricht (1204). Mogelijk lag op deze plek een nog oudere versterking, de zogenaamdeOttoonse muur. In 1229 of kort daarna werd begonnen met de bouw van stenenstadspoorten enwaltorens, met elkaar verbonden door aarden wallen die in de loop van de 13e eeuw geleidelijk versteend werden. De nieuwe muur op de linker Maasoever bestond uitkolenzandsteen, strekte zich uit over een lengte van ongeveer 2,5 kilometer, was 6 à 8 meter hoog en had in totaal dertien stadspoorten, tweewaterpoorten en een onbekend aantal muurtorens. Van de grotere poorten is alleen deHelpoort overgebleven.[4]
De stadsmuur aan de Boichgraeve is onderdeel van dezeeerste middeleeuwse stadsmuur, die zich uitstrekte aan de westkant van de 13e-eeuwse stad tussen deTweebergenpoort in het noordwesten en deLenculenpoort in het zuidwesten. Een groot deel van de muur bevond zich op het terrein van deProosdij van Sint-Servaas, behorende tot deimmuniteit van deSint-Servaaskerk. Tussen het stadsbestuur en hetkapittel van Sint-Servaas waren er enkele malen conflicten over het eigendomsrecht van de stadsmuur en de bijbehorende droge gracht.[5] De naam Boich- of Borchgraeve wordt slechts enkele malen genoemd en zou kunnen verwijzen naar een oudere burgwal ofwalburcht, die volgens sommige auteurs al in de 9e of 10e eeuw rondom de bezittingen van de Sint-Servaasabdij zou hebben gelegen.[6]
De muur werd waarschijnlijk omstreeks 1250 opgetrokken boven op een bestaande aarden wal, die wellicht 12e-eeuws of ouder was. In de westelijke muur bevonden zich naast de twee genoemde poorten geen andere stadspoorten. Wel was er rond 1500 korte tijd eenpoterne (klein poortje) en waren er minstens twee waltorens.[5]
Na de ingebruikname van detweede stadsomsluiting in 1380 fungeerde de eerste muur als reserveverdedigingslinie. Ook al was het belang ervan verminderd, men bleef de oude stadsmuur zeker tot de 17e eeuw onderhouden. Zo werden rond 1500 dekantelen op de muren vervangen door eenbakstenenborstwering. De borstwering was toegankelijk via de poorten en torens.
In de middeleeuwen mochten de bogen van de oude stadsmuur in vredestijd gebruikt worden als bergplaats. Ook werd er op sommige plaatsen handel onder gedreven en verschenen er hier en daar bouwwerken op de muur. Achter het huis vankanunnikWillem van Enckevoirt (laterkardinaal enbisschop van Utrecht) werd in 1474 een poterne uitgebroken, maar het poortje werd in 1529 weer dichtgemetseld.[7] Dat laatste hing samen met het oude conflict tussen stad en kapittel over het eigendomsrecht van de muur. Deze was bij besluit van aartshertogFilips de Schone van 18 juni 1505 toegewezen aan het kapittel, waarbij bepaald werd dat de kanunniken alles op de muur en de torens mochten neerzetten wat ze voor de verfraaiing van hun tuinen wenselijk achtten. Dat hoefde de kanunniken geen tweede keer gezegd te worden, want op de schetsplattegrond van kanunnik Simon de Bellomonte uit 1587 (zie afbeelding hiernaast) is een huisje op de Boichgraevemuur getekend, min of meer op de plaats waar anno 2024 nog steeds een prieeltje op de muur staat! In 1529 kaartte het stadsbestuur de eigendomskwestie opnieuw aan, maar de uitkomst daarvan is, op het dichtmetselen van de poterne na, onbekend.[5]
Tot omstreeks 1655 mocht tegen de veldzijde van de muur niet gebouwd worden.[8] Daarna werden de oude stadsgrachten gedempt en werden op veel plaatsen huizen gebouwd tegen de veldzijde van de muur. Het gebied van de Boichgraeve bleef echter grotendeels onbebouwd. Op de plattegrond van Maastricht in deAtlas van Loon uit 1652 is te zien dat het muurgedeelte langs de Boichgraeve aan de veldzijde geheel vrij ligt. Ook op deMaquette van Maastricht uit het midden van de 18e eeuw zijn vrijwel alle terreinen grenzend aan de westelijke muur nog onbebouwd. Wellicht lag hier een openbare weg, die in de 19e eeuw verdween. Het gebied werd al sinds 1420 gebruikt als oefenterrein voor de handboogschutters, later ook van de voetboogschutters.[9] De naam Boichgraeve kan dus ook betrekking hebben op hetboogschieten, zoals ook de latere benamingen Schuttenhof of Schuttenhoven. Een andere verklaring van de naam duidt op de gebogen lijn die de droge gracht hier om het Sint-Servaascomplex heen beschrijft ('booggraaf').[10] Aan de zuidzijde van de (dan) Schuttenhof werd van 1699-1707 hetTweede Minderbroedersklooster opgetrokken, waarvan de tuinen zich deels naar het noorden uitstrekten.[11]
Tussen 1655 en 1660 werden deGevangenpoort en deLeugenpoort gesloopt voor de bouw van het nieuwestadhuis van Maastricht. In de 18e eeuw verdwenen ook de meeste andere poorten van de eerste stadsmuur: in 1734 werden deTweebergenpoort (deels), deLenculenpoort en deMinderbroederspoort, wegens bouwvalligheid afgebroken. In 1772 viel ook deLooierspoort onder de slopershamer.[12]
In 1867 werd de vestingstatus van Maastricht opgeheven. In de jaren daarna werd de vesting Maastricht in opdracht van hetMinisterie van Oorlog ontmanteld, waarna de gronden werden overgedragen aan de Dienst der Registratie en Domeinen voor verdere sloop en herbestemming. De zeven overgebleven stadspoorten, die onder de zeggenschap van het gemeentebestuur vielen, werden tussen 1867 en 1870 als eerste afgebroken. De geleidelijke afbraak van de stadsmuren en vestingwerken ging nog door tot de jaren 1930.[13] Door toedoen vanVictor de Stuers en anderen bleven hier en daar delen van de eerste en tweede stadsomsluiting gespaard, zoals deHelpoort en omgeving.
De muur achter het Sint Servaasklooster bleef grotendeels van sloop gevrijwaard, waarschijnlijk omdat deze geen hindernis vormde voor de uitbreiding van de stad en daarnaast voor een deel dienstdeed alserfafscheiding. Het proosdijgebouw was vanaf 1845 in gebruik als klooster (zieLiefdezusters van de Heilige Carolus Borromeus). Dit snelgroeiende zusterklooster nam in de loop van de 19e eeuw een groot terrein in beslag, zowel aan de stadszijde als aan de veldzijde van de muur. Voor de bouw van een nieuwe kloosterkerk werd in 1899 mogelijk een deel van de stadsmuur gesloopt.
Het bij de Schuttenhof aanpalendeTweede Minderbroedersklooster werd al in deFranse tijd herbestemd totrechtbank en gevangenis. In 1997 werd hier de bestuurszetel van deUniversiteit Maastricht gevestigd.
In de jaren 1966-1967 werd de stadsmuur in de kloostertuin van de Zusters Onder de Bogen gerestaureerd.[14] In 1981 kreeg de archeologische dienst van de gemeente Maastricht de mogelijkheid om op deKommel op het parkeerterrein van de Zusters Onder de Bogen op beperkte schaal onderzoek te doen aan de Boichgraeve. Onder leiding van stadsarcheoloogTitus Panhuysen werd een klein deel van de voormalige stadsgracht opgegraven. Daaruit bleek dat de gracht minstens 20 m breed was en 7 m diep. Een restant van de muur ter plekke was 125 cm dik en 5,5 m hoog.[15]
Van de 13e-eeuwse stadsmuur achter het Sint Servaasklooster en aan de Minderbroedersberg resteert een aaneengesloten muurdeel van circa 120 meter lengte en enkele kleine muurfragmenten. De circa 125 cm dikke muur is gebouwd van donkerbruinekolenzandsteen in onregelmatig verband met hier en daar blokkenmergel ofbaksteen. Tegen de veldzijde van de muur zijn op verschillende plaatsensteunberen gemetseld. De muur is aan de stadszijde opgebouwd uit een serie halfrondespaarbogen, die ongeveer 3,5 meter hoog zijn; de hele muur is ongeveer 5,5 meter hoog. De spaarbogen zijn deels dichtgemetseld. Enkele bogen zijn open en bevatten nissen metschietgaten. Van de oorspronkelijkeweergang zijn hier en daar nog restanten over.[16]
De bewaard gebleven delen aan de stadszijde bevinden zich achter de bebouwing van hetSint Servaasklooster, deels in de tuin van hetKlooster van de Zusters Onder de Bogen, deels in particuliere tuinen. Via sommige privétuinen kan de muur betreden worden. Op de muur behorende bij Sint Servaasklooster 24 is een prieel gebouwd. Aan de veldzijde ligt het grootste deel van de muur eveneens in de kloostertuin en deels achter deTweede Minderbroederskerk, nu het bestuursgebouw van deUM. Alleen vanaf de parkeerplaats achter het gebouw is de muur vrij te bezichtigen.
De bewaard gebleven muurdelen zijn geclassificeerd alsrijksmonumenten, ofwel afzonderlijk, ofwel in combinatie met de monumentale panden waartoe ze behoren.[2][17]