
Hetboeddhisme inSri Lanka, voorheenCeylon, is de grootste religie op het eiland. Het gaat hier vooral om de beoefening van hettheravadaboeddhisme dat voornamelijk wordt beoefend door deSingalezen. De belangrijkste andere bevolkingsgroep op het eiland bestaat uitTamils die in meerderheid hethindoeïsme aanhangen.
DePali Canon, die in de eerste tijd mondeling werd overgedragen, werd voor het eerst in dejaren dertig v.Chr. aan het schrift toevertrouwd. Vanwege het vroege begin van het boeddhisme in Sri Lanka en het verval van het boeddhisme in de 13e eeuw in India, kent het eiland de langste ononderbroken boeddhistische geschiedenis van alle landen.
Volgens traditionele Sri Lankaanse geschiedenissen zoals de Depavamsa, kwam het boeddhisme Sri Lanka binnen in de derde eeuw voor Christus na het Derde Boeddhistische Concilie, en werd geïntroduceerd door Arhantha Mahenda Thiru, zoon van keizerAsoka, tijdens het bewind van Devanambia Tessa Anurdapuri. Dedharma werd dus van India naar Sri Lanka overgebracht door de zoonAsoka:Mahinda. Dit bracht koningDevanampiya Tissa van land ertoe zich tot het boeddhisme te bekeren en het kloosterMahavihara te stichten. Hier plantte hij een stek van deBodhiboom, die Sanghamitta uit India had meegebracht.[1]
Meermaals ontstonden er verschillende boeddhistische scholen op Sri Lanka, waarbij de meningsverschillen geregeld moesten worden beslecht door de koning. Soms belegde hij hier eensynode voor, andere keren vervolgde hij zelfs een boeddhistische sekte om die zodoende uit de weg te ruimen.[1]

Monniken die elkaar het meest in de haren zaten, waren die van de kloosters Mahavihara,Abhayagiri vihara enJetavanaramaya. De laatste twee stonden onder invloed uit India welke ook tot gevolg had dat er sporen in het Sri Lankaanse boeddhisme zijn aangetroffen van hetmahayana envajrayana (tantrisch boeddhisme). DankzijBuddhaghosha, een van de belangrijkste boeddhistische meesters van Sri Lanka, zou het theravada niettemin van het grootste belang blijven op het eiland. KoningParakramabahu I (1123-1186) maakte daarbij een eind aan alle verschillende scholen met een synode, en beval dat alleen het theravada nog mocht worden onderwezen zoals dat in het klooster Mahavihara gebeurde.[1]
In de eeuwen die volgden, raakte het boeddhisme enigszins in verval. Hierin kwam verandering toen de Portugezen in de16e eeuw hardhandig hetkatholicisme introduceerden, en een eeuw later de NederlandseVOC op Ceylon landde. Door de buitenlandse aanwezigheid werd het nationalisme aangewakkerd en kwam er een hernieuwde interesse in de eeuwen oude traditie van het boeddhisme.[1]
Ook kwamen er koningen die boeddhistische invloeden van buitenaf juist stimuleerden, door delegaties af te zenden naar andere landen. Eind17e eeuw ging bijvoorbeeld een missie gefaciliteerd door gouverneurThomas van Rhee op pad naarBirma en in de18e eeuw vertrok er een naarThailand, verzorgd door gouverneurVan Gollenesse. Dit leidde tot verschillende veranderingen, waaronder een hervorming van desangha en een toen nog omstreden wijziging van het selectieprincipe. Hierdoor ontstond er in 1802 een nieuwe stroming bij de onderlaag van de bevolking, deamarapura, die begin 21e eeuw nog steeds naast de traditionele theravadastroming bestaat. Ook was er een tijd lang plaats voor nog een derde stroming die eveneens ontstond onder Birmese invloed.[1]
Na een dip in de19e eeuw was het opnieuw de invloed van buitenaf, nu uit India, die ervoor zorgde dat het boeddhisme een impuls kreeg. In deze tijd werd de invloedrijkeMaha Bodhi Society opgericht. Toen het land alsDominion Ceylon onafhankelijk werd in het jaar 1948, was het boeddhisme inmiddels weer geheel gerevitaliseerd. Daarbij is het in de verdere loop van de 20e eeuw van grote invloed geweest op landen in Azië zelf, maar ook op de beoefening van het boeddhisme in het Westen.[1]

Ontwikkeling van het boeddhisme van 1881 tot 2001:
| Jaartal vd volkstelling | boeddhisten | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| aantal | % | |||||||||||
| 1881 | 1.698.100 | 61,5% | ||||||||||
| 1891 | 1.877.000 | 62,4% | ||||||||||
| 1901 | 2.141.400 | 60,1% | ||||||||||
| 1911 | 2.474.200 | 60,3% | ||||||||||
| 1921 | 2.769.800 | 61,6% | ||||||||||
| 1931 (schatting) | 3.266.600 | 61,6% | ||||||||||
| 1946 | 4.294.900 | 64,5% | ||||||||||
| 1953 | 5.209.400 | 64,3% | ||||||||||
| 1963 | 7.003.300 | 66,2% | ||||||||||
| 1971 | 8.536.800 | 67,3% | ||||||||||
| 1981 | 10.288.300 | 69,3% | ||||||||||
| bron:[2] | ||||||||||||