Het lidwoord heeft als voornaamste functie de bepaaldheid van het woord waar het bij hoort nader aan te duiden. Bij bepaalde lidwoorden wordt verwezen naar iets dat eerder is vastgesteld. Zo is in de zin "Heb jijde kat gevonden?" eerder vastgesteld om welke of wat voor kat het gaat, terwijl het in de zin "Heb jijeen kat gevonden?" gaat om een kat in het algemeen.[1] Daarnaast kan het lidwoord ook andere informatie verschaffen over het betreffende hoofdwoord, bijvoorbeeld over hetgeslacht engetal (in het geval van een zelfstandig naamwoord) of desyntactische functie ervan.
Soms wordt een bepaald lidwoord gebruikt voor iets wat niet uniek is:
DeDC-8 heeft vier motoren. — Men kan hieruit concluderen dat er maar één DC-8 bestaat.
De wolf is in de 21e eeuw weer in ons land aangetroffen. — Bedoeld wordtde soort, waarvan er veel exemplaren bestaan.
Lang niet alletalen kennen lidwoorden. Ook in deIndo-Europese talen was het lidwoord oorspronkelijk niet aanwezig, totdat zich in een aantal subfamilies – waaronder deGermaanse enRomaanse talen – uit de afgezwakte vormen van hetaanwijzend voornaamwoord het bepaalde lidwoord ontwikkelde. HetOudgrieks kende zes bepaalde lidwoorden (drie voor het enkelvoud en drie voor het meervoud). Het onbepaalde lidwoord ontwikkelde zich uit het telwoordéén. Vermoedelijk gebeurde dit in de periode van hetFrankische Rijk. Vanuit deze talen werd het gebruik van lidwoorden vervolgens overgenomen door een aantal andere talen die inEuropa gesproken werden, zoals hetAlbanees, hetHongaars en deKeltische talen. In het oostelijker deel van Europa drong deze taalvernieuwing niet door, vandaar dat bijvoorbeeld hetRussisch en veel andereSlavische talen nooit een lidwoord hebben ontwikkeld.[2]
Lidwoorden worden echter ook aangetroffen in andere taalfamilies dan de Indo-Europese, bijvoorbeeld inSemitische enPolynesische talen.
Het lidwoord staat vaak voor het zelfstandig naamwoord, soms ook erachter (bijvoorbeeld in het Albanees). Soms gedraagt het lidwoord zich als eencliticum, waarbij het aan het zelfstandig naamwoord is "vastgehecht" en niet als afzonderlijk woord voorkomt.
Net als in veel andere (Indo-Europese) talen worden lidwoorden in het Nederlands altijd voor het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen geplaatst en hebben daarbij vooral de functie om de (on)bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord aan te duiden. Daarnaast verschaffen de lidwoorden enige informatie over hetwoordgeslacht ervan.
Het Nederlands kent drie gewone lidwoorden:de,het eneen.Het wordt vaak uitgesproken en geschreven als 't eneen als 'n.
De lidwoordende (mannelijk, vrouwelijk en meervoud) enhet (onzijdig en verkleinwoord enkelvoud) zijnbepaalde lidwoorden; met "de straat" of "het boek" wordt verwezen naar één bepaalde straat of één bepaald boek. Het lidwoordeen (alleen enkelvoud, bij meervoud wordteen weggelaten) isonbepaald; met "een straat" en "een boek" wordt een straat of boek in het algemeen bedoeld.
Daarnaast is er nog het ontkennende lidwoordgeen dat gebruikt wordt om de afwezigheid van iets aan te duiden:ik heb geen boek.
In deNoord-Germaanse talen wordt een bepaald lidwoord doorgaans gehecht aan het zelfstandig naamwoord in kwestie:
in hetZweeds: trädet –de granaatappelboom, maarett träd –een granaatappelboom.
in hetDeens: kirkegården –de begraafplaats, maaren kirkegård –een begraafplaats.
in hetNoors: lyktestolpen –de lantaarnpaal, maaren lyktestolpe –een lantaarnpaal.
in hetFaeröers: husið –het huis, maareitt hus –een huis.
in hetIJslands: glugginn –het raam, maar gluggi – (een) raam (het IJslands kent geen onbepaalde lidwoorden).
Deze talen beperken zich echter niet tot aangehechte lidwoorden. Zodra er een bijvoeglijk naamwoord in het spel komt, komt er ook een niet-aangehecht bepaald lidwoord bij. Soms vervalt in dat geval de aanhechting.
in hetZweeds:Detfriska granatträdet –degezonde granaatappelboom.
in hetDeens:Dendystre kirkegården –desombere begraafplaats.
in hetNoors:Dengrå lyktestolpen –degrijze lantaarnpaal.
Aangehechte lidwoorden komen ook in andere talen voor:
Weer andere talen gebruiken een lidwoord waar in het Nederlands geen lidwoord staat, en andersom.
Frans
Le pain – het brood (het ding)
Des maisons – huizen (om een onbepaald meervoud aan te duiden)
Il mangedu fromage – hij eet kaas (dit is een derde soort lidwoord, hetarticle partitif ofweldelend lidwoord)
Duits
Aber da läuftder Karl! – Maar daar rent Karl!
Du kennst dochdie Marie. – Je kent Marie toch.
Wanneer men in het Duits over een bekende spreekt, kan het bepaald lidwoord toegevoegd worden dat past bij het geslacht van diegene. In sommige Nederlandse dialecten komt dit ook voor, althans wanneer het om mannen gaat.
Engels
My son isa carpenter. - Mijn zoon is timmerman.
We live in Oxford Street. - We wonen in de Oxfordstraat.
Spaans
Tengo coche. - Ik heb een auto.
In "Tengoun coche" kan de nadruk op de hoeveelheid liggen: Ik heb één auto. Al is gebruik van het lidwoord ook mogelijk wanneercoche nader wordt bepaald. Bijvoorbeeld: "Tengoun coche eléctrico" (Ik heb een elektrische auto)..
Voorbeelden van talen zonder lidwoorden zijn hetLatijn, hetRussisch en hetFins. Andere talen, waaronder hetIers (an[3]) en hetEsperanto (la), kennen alleen een bepaald lidwoord.
Ook het Nederlands kende oorspronkelijk geen lidwoorden[4]. In het Oudnederlands ontbraken ze nog, het Middelnederlands kende ze echter al wel.
Voorts worden noggenerische/generieke encategor(i)ale lidwoorden onderscheiden.
Een generisch lidwoord ziet eruit als een gewoonbepaald lidwoord, maar het is niet specifiek voor het woord waar het bij staat.
De mens is sterfelijk
Het spreekt vanzelf dat we hier niet een specifiek iemand op het oog hebben, maar bedoelen dat sterfelijkheid een kenmerk van alle mensen is, vande mens in het algemeen.
Een categoriaal lidwoord is eenonbepaald lidwoord dat betrekking heeft op een hele categorie.
Hij is niet bang voor een slang
Uiteraard slaat dit niet op één specifieke slang, maar op de hele slangencategorie (Hij is niet bang voor slangen).