Eenbaptisterium ofdoopkapel (afgeleid uit het Grieks:baptisterion: badplaats of zwembassin, Italiaans:battisterio) is een afgezonderd deel van eenkerk waarin dedoopvont (ook welpiscina) staat.
In Zuid-Europa was het veelal een achthoekig, vrijstaand, gebouw, stond aan de westzijde van eenkathedraal of hoofdkerk en was gewijd aanJohannes de Doper. De uitgebreide manier waarop baptisteria versierd en gebouwd zijn wijst op de grote waarde die de christenen hechten aan hetdoopritueel. Het doopritueel symboliseert de intrede in een geloofsgemeenschap, het hoofd wordt besprenkeld met water (vroeger werd men geheel ondergedompeld) om de zonden af te wassen en gezuiverd te worden van deerfzonde. Na het ritueel is men als lid van de kerk aangenomen.
Het eerste baptisterium, hetbaptisterium van Lateranen, was achthoekig. Dit model is vaak nagebouwd, soms werd het ook wel twaalfzijdig gebouwd. De doopvont in het midden van het baptisterium stond drie treden hoog. Vaak werd er bij de versiering een gouden of zilverenduif gebruikt, voor de rest zijn alle iconen,fresco’s of mozaïeken gebaseerd op het leven vanJohannes de Doper.
De doopvont zelf was voorheen altijd van steen, maar in latere tijden werd ook wel metaal gebruikt. Het water in de doopvont komt uit natuurlijke bronnen en wordt gezegend door depastoor.
In de vroege jaren van het christendom waren er nog geen baptisteria, deze kwamen pas toen drie keer per jaar grote groepen kinderen gedoopt werden. Door het grote aantal personen dat in het baptisterium moest passen, waren deze in die tijd erg groot. Als er een tijd niets op het programma stond, werd het baptisterium verzegeld met een speciaal zegel van de pastoor. Later lieten ook volwassen hun zonden afwassen. Soms was een baptisterium verdeeld in twee delen, voor elk geslacht een. Er bestonden zelfs kerken waar twee baptisteria aanwezig waren voor de scheiding.
In het baptisterium was ook vaak een vuurplaats aangebracht, om de dopelingen warm te houden na de onderdompeling. Naast het dopen had het baptisterium ook nog andere functies: hoewel het verboden was door hetConcilie van Auxerre (578) werd het baptisterium af en toe alsbegraafplaats gebruikt voor belangrijke personen.
In Nederland en België komen geen vrijstaande baptisteria voor.[1] Het dichtst daarbij in de buurt komt deSint-Janskerk inMaastricht, die omstreeks 1200 door hetkapittel van Sint-Servaas als doop- en parochiekerk werd gebouwd, pal naast de kapittelkerk, deSint-Servaasbasiliek. Het feit dat de kerk gewijd was aan Johannes de Doper geeft aan dat de primaire functie van de kerk het toedienen van het doopsel was.[2] Ook inLuik enUtrecht bestonden vergelijkbare situaties. In Luik stond naast de (inmiddels afgebroken)Sint-Lambertuskathedraal het kleine doopkerkje Notre-Dame-aux-fonts; in Utrecht was dat waarschijnlijk deHeilig Kruiskapel, pal naast deDom.
Grotere kerken en kathedralen in Noord-Europa beschikken vrijwel altijd over een inpandige doopkapel, die uitsluitend voor dit doel gebruikt wordt. In sommige gevallen werd in delate middeleeuwen een ruimere doopkapel aan het bestaande kerkgebouw toegevoegd. Deze laatgotische doopkapellen zijn soms van buitenaf als aparte ruimte herkenbaar, maar maken toch integraal deel uit van het hoofdgebouw en zijn ook in alle gevallen slechts vanuit de kerk te betreden.
↑De Sint-Janskerk werd primair gebruikt voor doopplechtigheden. Dagelijkse missen en begrafenisplechtigheden vonden plaats in de diverse kerspel- of wijkkapellen.